Landregels

1416df6f65dd4934809d37c6d2f59952 0001

Volgende pagina >>>

 

VRAGEN OVER STARTEN: Wat Mag ik?

Bij het starten of laten groeien van een bedrijf kom je veel vragen tegen. Ook op het gebied van wet- en regelgeving. Helemaal als je denkt aan de combinatie van land- of tuinbouw met meerdere takken, zoals zorg, verkoop of recreatie. Meer ondernemers hebben die vragen. Lees meer in de Brochure Wat mag ik over wet- en regelgeving, of lees verder voor veelgestelde vragen en antwoorden.

 

VEELGESTELDE VRAGEN

 

Starten in gewone woning

Vraag: Ik kan een perceel van 2 ha gebruiken, met misschien het erf. Ik wil het gebruiken voor tuinbouw, verwerking en workshops. De gemeente aarzelt omdat het erf een woonbestemming heeft. Wat moet ik doen?

 

Antwoord:

De gemeente heeft de gronden buiten het erf bestemd voor –wat zij noemen- echte agrarische bedrijven. Volwaardigheid is dan een begrip. De gronden mogen meestal ook door anderen agrarisch worden gebruikt. De gebouwen bij een voor ‘wonen’ bestemde woning zijn niet te gebruiken voor een agrarisch bedrijf. De vraag is of de soep zo heet moet worden opgediend. In elke woning mag je zzp’r zijn en spullen opslaan. Het starten als bedrijf met workhops en verwerking kan een gemeente in een woning toestaan als een beroep aan huis. Er liggen dus voldoende mogelijkheden om te starten. Als het bedrijf nieuwe gebouwen nodig heeft, een tunnelkas of een koelcel wil plaatsen, is dit met een woonbestemming niet mogelijk of heel kleinschalig. Kortom, om echt door te groeien is een nieuwe, agrarische bestemming van het erf nodig. Als je dus wilt doorgroeien, is het gewenst van de gemeente via een zogenoemd principebesluit te horen of ze dit zien zitten. Het is in ieder geval sterk aan te bevelen eerst zelf de regels op te zoeken en te begrijpen. Heeft u contact met de gemeente vraag dan: ‘Waar staat wat ik mag’ en ‘mag ik een kopie’. De vraag ‘wat mag ik’ is onhandig.

 

Huur of pacht is een verschil        

Vraag: Hoe is tijdelijke (ver)huur van bouwgrond voor landbouw eigenlijk geregeld? Zoals stadslandbouw. Is dit pacht? Waar moet ik op letten?

 

Antwoord:

(Ver)huur van gronden heet vaak pacht. Het pachtrecht valt niet meer onder een Pachtwet maar is opgenomen in het Burgerlijk Wetboek. Artikel 7:311 BW meldt dat er sprake is van een pachtovereenkomst indien de ene partij zich verbindt aan de andere partij om tegen voldoening van een tegenprestatie een onroerende zaak in gebruik te verstrekken ter uitoefening van de landbouw. Maakt u een afspraak voor (ver)huur van gebouw of grond voor agrarisch gebruik dan valt de verhuur onder het pachtrecht, ongeacht de bedoelingen van beide partijen. Of u het pacht of huur noemt, maakt niet uit. De wettelijke definitie stelt vast wat het is. Het verschil bepaalt de wettelijke eisen aan opzegtermijn, plichten en rechten (ver)huurder.

 

Ingeval van pacht, dient de (ver)huur wel ter uitoefening van de landbouw. Dat laatste betekent dat de wet uitgaat van gebruik door een landbouwbedrijf. De verhuurder hoeft geen landbouwbedrijf te zijn, het geldt voor elke eigenaar. Huur of verhuur voor hobbymatig gebruik zoals volkstuin, of niet-agrarisch gebruik zoals opslag tuintafels, valt niet onder het pachtrecht maar onder het huurrecht.

 

Het gebruik van gronden voor stadslandbouw (groenteteelt, buurtmoestuin) kan hobbymatig zijn zoals gebruik door een buurtvereniging, of het kan professioneel zijn zoals een productietuin voor een bijbehorend restaurant. (Ver)huur valt in het eerste geval onder het huurrecht, en in het tweede geval onder het pachtrecht. Indien de productietuin wordt gezien als een niet-landbouwbedrijf zou het onder het huurrecht vallen. Echter, er is geen jurisprudentie die aanwijzingen geeft.

 

Door de Crisis- en Herstelwet (CHW) kan een stuk grond of een gebouw tijdelijk anders worden gebruikt dan in het bestemmingsplan is vastgesteld. Het bestemmingsplan regelt het gebruik van gronden en gebouwen. Het gaat om ‘strijdig gebruik’ van –meestal- bestemmingen voor nieuwe woningen of bedrijfsterreinen, in of buiten de bebouwde kom. Ook tijdelijke natuur is door de CHW mogelijk zonder dat de natuur het feitelijke bouwmoment frustreert. De CHW wil zo creatieve benutting van de terreinen stimuleren zonder procedures van wijziging van bestemmingen die slechts tijdelijk zijn omdat de beoogde bestemming wacht op betere tijden. Krijgt het tijdelijke een permanent karakter dan zal op zeker moment een procedure voor de juiste bestemming gevolgd moeten worden.

 

Grond te koop          

Vraag: Ik wil een stuk land kopen. De makelaar zegt dat ik erop kan boeren. Hoe kom ik nu te weten of er geen addertjes onder het gras zitten? Mag ik dan mijn plan uitvoeren?

 

Antwoord:

Eigen land voelt goed. Een stuk land is natuurlijk de basis van de landbouw. Meestal is er niets aan de hand als je wilt aankopen. En toch kan er opeens iets meespelen. Als agrariër kijk je het eerst naar de bodemkwaliteit. De meeste boeren kunnen dat zelf of ‘graven een kuil’ met een collega of deskundige. Zelf doen en zelf goed kijken naar bodemlagen, wormen en waterbeheer. Ook de staat van een gebouw is goed te bekijken. Handig is om dit met een bouwadviseur te doen om onverwachte gebreken op te sporen. Maar dan.

Is er een recht van overpad van de buren, een olietank, een gasleiding dwars door het perceel, een bouwverbod voor kassen, een ruilverkavelingsrente? Het is nogal wat om dat allemaal op te zoeken. Rechercheplicht door de notaris: dat is daarom de hulpactie. Dat staat sinds 2007 in de zogenoemde Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Deze wet stelt dat de verkoper alle ‘publiekrechtelijke’ beperkingen moet melden. Publiekrechtelijke beperkingen zijn algemene regels zoals gemeentelijk voorkeursrecht, onteigeningsbesluit, aanwijzing rijks- of gemeentemonument, baatbelastingverordening, bodemsaneringsbevel en aanschrijving tot woningverbetering. Het mooie van deze wet is, dat de notaris en makelaar de plicht hebben om alles na te gaan. Zij hebben rechercheplicht. Zij kunnen kijken in gemeentelijk beperkingenregister of het openbaar register van het Kadaster. Maar ze houden hun rechercheplicht, ook als in dit register iets niet blijkt te staan!

 

Maar makelaars willen verkopen. In het geval van de vragensteller blijkt dat de makelaar een onjuist beeld geeft van de gebruiksmogelijkheden door het gemeentelijk bestemmingsplan. “Het is een mooie boerderijwoning met opstallen die u kunt gebruiken.” Ook voor mijn tuinbouw, folietunnels en winkeltje? “Jazeker, geen probleem.” Wel een probleem dus, omdat hij een bestemming “Woning” verkocht en niet een bestemming “Agrarisch”. Notaris en makelaar nemen het ondanks de rechercheplicht niet zo nauw met het bestemmingsplan, zo bleek hier. Handhaving stond al bijna op de stoep. Dankzij bemiddeling konden we de komst van de handhavers voorkomen.

 

Notaris en makelaar zien nog meer dingen niet. Naast bestemmingsplan toetst de notaris en makelaar je bedrijfsplan ook niet aan mogelijke beperkingen door de ligging van Natuurgebieden (Natura 2000), grondwaterbescherming , activiteitenbesluit wet milieubeheer, geurhinder veehouderij, Flora- en Faunawet, ‘molenbiotoop’, veterinaire voorwaarden, je wens om het zandpad te verharden of je wens om veel publiek te trekken. Tot slot zijn er nog zones of stroken van 2 tot 5 meter waar je niet mag bouwen als gevolg van leidingen of keur waterschap. Een hele lijst.

 

Dan nog de private afspraken of claims. Bank en notaris moeten nagaan of de gronden en gebouwen geen onderpand zijn voor (onzichtbare) derden. Er kan een claim op liggen. Minder heftig maar wel handig om te weten zijn afspraken met de buren, zoals dat de inrit gedeeld mag worden of dat de erfscheiding zo kan blijven staan. Hier moet je zelf aan denken! Je kunt hiervoor de notaris vragen.

 

Samengevat: (1) weet eerst dat het ‘goeie grond’ met een goed gebouw is, (2) vraag makelaar en notaris naar de ‘publiekrechtelijke beperkingen’ en claims door derden, (3) toets je plan (je droom) aan regels (zelf of laten doen), en als laatste: (4) kijk zelf wat de buren aan punten hebben. Past je plan bij je nieuwe plek? Ga met veel plezier aan de slag!

 

Zelfoogsttuin is vaak agrarisch    

Vraag: Ik ga een zelfoogsttuin starten in het buitengebied op een agrarische bestemming. De gemeente stelt dat ik niet agrarisch ben. Hoe kan dat?

 

Antwoord:

Nederland is zo geregeld dat boeren en tuinders in het buitengebied mogen bouwen omdat ze grond nodig hebben. De landbouwgronden zelf zijn daarom bijna overal bestemd voor deze agrarische bedrijven, en niet voor ‘hobbyboeren’. Het is belangrijk te weten hoe ‘de landbouw’ in het bestemmingsdoel staat van de bestemming voor het desbetreffende perceel. Varianten zijn: de gronden zijn bestemd ‘voor agrarische bedrijfsvoering’, of ‘voor bedrijfsvoering door agrarische bedrijven’ of ‘voor agrarisch gebruik’. De eerste twee omschrijvingen verwijzen duidelijk naar ‘bedrijven’. In artikel 1 van elk bestemmingsplan staat wat hieronder wordt verstaan. Bijna altijd moet worden getoetst of je een echt agrarisch bedrijf bent en geen hobbyboer. Termen als ‘reëel’ en ‘volwaardig’ worden dan gebruikt. Deze termen bedoelen dat je (op basis van kengetallen) een gezinsinkomen moet kunnen halen. Meestal vraagt de gemeente hiervoor een onafhankelijk landbouwadvies.

 

De omschrijving met alleen de woorden ‘agrarisch gebruik’ stelt niet de eis van een ‘bedrijf’. Hier staat dus indirect dat iedereen de grond agrarisch mag gebruiken. Maar: een volkstuin is niet bedoeld, een stukje verwildering voor natuur ook niet.

 

Een zelfoogsttuin is voor de ruimtelijke ordening van gemeenten een lastig begrip. Bij de term zelfoogsttuin kan de gemeente denken dat het om een ‘zelfpluktuin’ gaat. De term ‘zelfpluktuin’ wordt door agrarische bedrijven of tuinierders gebruikt om bezoekers iets te laten plukken, zoals bloemen of aardbeien, als een belevings- of recreatieve activiteit. De echte oogst en het verzorgen van de gewassen doet de hoofdgebruiker. De term ‘zelfoogsttuin’ is een ander concept: hierin verzorgt een professionele tuinder de grond en de gewassen –meestal groenten– , zorgt hij/zij dat alles klaar is om te oogsten. Kern is dat een vaste groep deelnemers alle gewassen oogsten door zelfwerkzaamheid, gedurende de oogstperiode van mei tot in oktober. Zij hebben in feite de gewassen van te voren besteld met de toezegging om die te oogsten. Een normale tuinder huurt voor al dit werk scholieren of seizoenswerkers in; de zelfoogsttuin heeft van te voren burgers geregeld. Dit concept is dus weer iets anders dan een ‘groentenabonnement’ waarbij de tuinder alles oogst en een pakketje van gewassen in tas of kist voor de klant klaarzet. Een ‘normale’ tuinder brengt de gewassen naar veiling of groothandel: dan is het voor het bestemmingsplan gemakkelijker om te meten of dit een reëel of volwaardig bedrijf is (of een agrarisch gebruik is). Leg deze verschillen helder uit aan de gemeente: omschrijf helder wat je doet.

 

Kortom, de vraag of een zelfoogsttuin ‘mag’, hangt in de eerste plaats af van de precieze omschrijving van het bestemmingsdoel. Gaat het om ‘bedrijvigheid’ en ‘bedrijf’ dan moet de tuinder van de zelfoogsttuin laten toetsen dat er inkomen volgt uit de grond- en gewasverzorging. Deze eis geldt zonder meer indien de zelfoogsttuin een gebouw nodig heeft. Indien er geen gebouw nodig is, zijn niet alle gemeenten even strak in de uitleg; het ‘beeld’ is immers dat van gewone tuinbouw. Gaat het om de woorden ‘agrarisch gebruik’ dan is het niet nodig om aan te tonen dat er een inkomen kan volgen. Wel is het in beide gevallen van belang aan te tonen dat het geen volkstuintjes zijn of een natuurterrein wordt. Wat betreft het planten van groen gelden andere regels die ook in het bestemmingsplan staan: een combinatie van zelfoogsttuin en nieuw groen is dus in principe mogelijk en kan worden vergeleken met een boomgaard die een windsingel nodig heeft (of met medewerking aan de 5% natuurwens van de EU per 2019).

 

Tot slot, elke wet heeft regels die los staan van andere wetten. Dat de vraagsteller een bedrijf is voor de belasting of moet zijn ingeschreven als ´bedrijf´, heeft geen betekenis voor het bestemmingsplan.

 

NB De bestemming van elk perceel staat op www.ruimtelijkeplannen.nl waar elke gemeente voor elk perceel de bestemming heeft ingevoerd. Lukt dit niet, vraag de gemeente dan eerst om een print van kaart én regels voor uw perceel. Het is raadzaam dit eerst te begrijpen: dan weet u wat u mag. Voor de procedure moet u erna bij de gemeente zijn. Lees eerst de website van de gemeente.

PS Land & Co en IAR kunnen dergelijke landbouwadviezen opstellen, zie www.landco.nl

 

Hobbykas niet in het land  

Vraag: Mag je een hobbykas op agrarisch land neerzetten bij een schuur?

 

Antwoord:

In bijna alle bestemmingsplannen buitengebied is bepaald dat alle gebouwen binnen het agrarisch bouwvlak moeten, of – voor burgers – in het vlak van de woonbestemming. Er is soms een kleine uitzondering voor veldschuren geregeld die dan geldt voor boeren, vaak niet voor hobbyboeren. Kassen en dus hobbykassen zijn ook gebouwen. Bestemmingsplannen trekken een scherpe grens tussen boeren en burgers, voor wat ze wel en niet mogen. Boeren mogen meer want zij hebben de grond nodig voor hun inkomen. Bestemmingsplannen gebruiken de term ‘volwaardig bedrijf’ om te bepalen of iemand professioneel agrariër is. Professionele tuinders krijgen voor (professionele) kassen en zogenoemde teeltondersteunende voorzieningen (plastic tunnels) ruimere mogelijkheden buiten dit bouwvlak. De bouwregels zijn voor elke plek in Nederland te vinden op www.ruimtelijkeplannen.nl; elke plek moet hierop te vinden zijn.

Als de situatie in de vraag over een veldschuur buiten het bouwvlak beschikt, is een hobbykas er bij nergens toegestaan. Is de schuur onderdeel van een agrarisch bouwvlak of woonbestemming, dan kan er dus meer.

De regeling van veldschuren worden soms ingezet voor mobiele pluimveestallen (met circa 200 kippen) of schuilplekken voor weidevarkens.

 

FISCUS EN SUBSIDIES

 

BTW en multifunctioneel gebouw

Vraag: Vorig jaar liet ik een gebouw neerzetten voor recreatie zorg. De bouw kostte 121 000 euro inclusief 21 000 euro BTW. Ik gebruik het gebouw voor 20% van de uren voor verhuur als groepsaccommodatie, en voor zo’n 80% voor de kinderopvang. Hoe zit het met de BTW?

 

Antwoord:

Verhuur van een groepsaccommodatie voor recreatie is een belaste prestatie (21% BTW). De kinderopvang is geregistreerd in het Landelijk Register Kinderopvang en voldoet aan de eisen van de Wet Kinderopvang, en is daarmee een vrijgestelde prestatie. U kunt in dit geval voor de groepsaccommodatie 20% van 19.000 euro BTW aftrekken als voorbelasting; u kunt dus maximaal 3.800 euro BTW terugvorderen. Als de verhouding tussen belast en onbelast gebruik is veranderd, kan dit gevolgen hebben voor de BTW op het gebouw.

 

Wat als u het gebruik na een paar jaar verandert? Bijvoorbeeld eerst voor de zorg, en dan na vier jaar voor de boerderij-educatie? Dan moet u de BTW herzien. De omzetbelasting kent voor onroerende zaken een herzieningsperiode van 10 jaar. Dat betekent dat vanaf het gebruik van de goederen of het gebouw tot negen boekjaren verder, u als ondernemer zelf moet beoordelen of de BTW situatie nog terecht is. Klopt de totale teruggevorderde BTW nog? Of mag u nog extra BTW terugvragen? Voor roerende zaken (bijvoorbeeld machines) geldt een herzieningstermijn voor de BTW van 5 jaar.

 

Afrekenen sloop of verkoop gebouw      

Vraag: Waar moet ik fiscaal op letten als ik deelneem aan sloopregeling of als ik een gebouw verkoop?

 

Antwoord:

Wie een bouwrecht krijgt, krijgt ‘gratis’ een financieel voordeel. Situaties van verkoop van een gebouw, sloop in combinatie met herbouw of beëindiging van het bedrijf gevolgd door een nieuw gebruik (bestemming), zijn daarom voor de fiscus belangrijke momenten om de winst van dit bouwrecht na te gaan, en indien nodig te verrekenen. In geval van beëindiging of verplaatsing wordt gekeken naar de stakingswinst. De gerealiseerde meerwaarde telt mee in de stakingswinst en wordt belast in box 1 als winst uit onderneming. Bij de ruimte-voor-ruimte-regeling gaat het om het positieve verschil tussen taxatiewaarde van bedrijf plus woning vóór, en de waarde ná deelname aan de regeling. Zijn de te slopen gebouwen in privébezit, dan is verkoop van de nieuwe woning of het bouwrecht ook in box 1 belast, nu als resultaat uit overige werkzaamheden. Bij zelf bouwen met verhuur ligt het weer anders.

Om misverstanden te voorkomen, adviseert de Belastingdienst om vooraf contact te nemen.

 

Herinvesteringsruimte tijdig benutten     

Vraag: Kan ik de regeling van herinvesteringsreserve gebruiken voor een nieuwe, tweede tak op mijn agrarisch bedrijf?

 

Antwoord:

De herinvesteringsreserve (HIR) is een fiscale regeling. Normaal moet u over de opbrengst van de verkoop van een productiemiddel, zoals een trekker, belasting betalen. Het is immers inkomen. Dit is niet handig want de fiscus begrijpt dat u deze winst weer nodig heeft voor aankoop van een nieuw productiemiddel. De belastingwet regelt dit via uw herinvesteringsreserve (HIR). Als u de boekwinst op uw balans in een HIR onderbrengt, blijft directe belastingheffing achterwege. Koopt u een ander bedrijfsmiddel terug, dan wordt de HIR op het investeringsbedrag afgeboekt. Hierdoor krijgt het nieuwe bedrijfsmiddel een lagere boekwaarde. Dit beïnvloedt ook de afschrijving op het nieuwe bedrijfsmiddel.

 

Wilt u deze regeling inzetten voor een niet-agrarisch tak? Dan gelden er voorwaarden voor de HIR:

 

In principe moet u voor (verkochte) bedrijfsmiddelen die een levensduur hebben van meer dan tien jaar herinvesteren in eenzelfde soort bedrijfsmiddel. Verkoopt u bijvoorbeeld een stal, dan moet u herinvesteren in een stal. U mag altijd herinvesteren in bedrijfsmiddelen die u sneller dan tien jaar afschrijft. Dat kan zonder de eis van ‘eenzelfde soort bedrijfsmiddel’.

 

Maar wat als u een deel van het melkquotum verkoopt en later wilt investeren in de inventaris bij uw kinderopvang? Er kan dan soms discussie ontstaan of dit ‘eenzelfde soort bedrijfsmiddel’ is. Wat blijkt: als uw tweede tak onderdeel uitmaakt van de agrarische onderneming, kunt onder de HIR van de verkoop van een bedrijfsmiddel in de ene tak gebruiken voor een (her)investering in de andere tak. Dus: u heeft bijvoorbeeld melkquotum en al jaren een kleine kinderopvang, u verkoopt een deel van het melkquotum en herinvesteert in de inventaris van uw agrarische kinderopvang.

 

Ook bij staking van een bedrijf of bedrijfstak zijn er mogelijkheden om te reserveren en later te herinvesteren. Deze reserve kan worden afgeboekt op de investeringen in een nieuwe onderneming. In de nieuwe onderneming moet u binnen twaalf maanden investeren. Overleg over de precieze voorwaarden met uw accountant.

 

Tip: heeft u uitgebreide investeringsplannen? Bijvoorbeeld herontwikkeling van uw gronden tot een nieuw agrarisch recreatiebedrijf? Bij dit soort ingewikkelde investeringen maakt de fiscus graag vooraf duidelijke afspraken met u over hoe dit fiscaal doorwerkt. Bijvoorbeeld op het gebied van de waardeveranderingen van de agrarische grond en de herinvesteringen.

 

Waardestijging meenemen

Vraag: Ik begin met een tweede tak in een oude stal en richt hiervoor een aparte BV op. Landbouw blijft de hoofdtak. Klopt het dat ik de waardestijging niet hoef af te rekenen?

 

Antwoord:

Ons Nederlandse belastingsysteem bevordert de voortzetting van familiebedrijven zoals landbouwbedrijven. Ons belastingsysteem belast de waardeverandering van agrarische grond voor de boer of tuinder niet, zolang u het blijft gebruiken als landbouwgrond. Deze uitzondering heet de landbouwvrijstelling. Met de landbouwvrijstelling is het mogelijk om zonder belastingheffing grond door te geven aan opvolger, of te verkopen aan een andere ondernemer met een agrarisch bedrijf (er gelden voorwaarden zoals termijn van voortzetting).

 

Bij omzetting van een agrarisch gebouw voor gebruik met een tweede, ‘niet-agrarische’ tak, is waardestijging van het gebouw aan de orde.

 

Zolang er sprake is van één onderneming met twee takken zal er nog geen directe belastingheffing plaatsvinden. Het is dan functioneel en economisch één geheel. Dat de takken ‘elkaar nodig hebben’ voor een optimale bedrijfsvoering maakt uw verhaal dus sterker. Bijvoorbeeld: de kinderen op uw agrarische kinderopvang spelen en ‘werken mee’ op de boerderij, en juist vanwege die opzet kiezen hun ouders voor u.

 

Twee opmerkingen. Waardestijging wordt ook belast als de stijging is ontstaan doordat de gronden een niet-agrarische bestemming of niet-agrarisch gebruik krijgen. Voor een agrarisch bedrijf dat een neventak start in bijvoorbeeld dagopvang of verblijfsrecreatie, kan de fiscus oordelen dat er sprake is van een waardestijging die valt buiten de landbouwvrijstelling. Als de neventak juridisch of fiscaal wordt afgesplitst, is dit aspect in ieder geval aan de orde. Overigens bedoelt de fiscus met een andere ‘bestemming’ niet het bestemmingsplan (u blijft wellicht bestemd als agrarisch bedrijf), maar gaat het om ander gebruik.

 

Afrekenen verkoop grond  

Vraag:Als ik als agrarisch bedrijf grond verkoop aan mijn buurman, moet ik dan met de fiscus afrekenen? Speelt de landbouwvrijstelling?

 

Antwoord:

Ons Nederlandse belastingsysteem bevordert de voortzetting van familiebedrijven zoals landbouwbedrijven. Ons belastingsysteem belast de waardeverandering van agrarische grond voor de boer of tuinder niet, zolang u het blijft gebruiken als landbouwgrond. Deze uitzondering heet de landbouwvrijstelling. Met de landbouwvrijstelling is het mogelijk om zonder belastingheffing grond door te geven aan opvolger, of te verkopen aan een andere ondernemer met een agrarisch bedrijf (er gelden voorwaarden zoals termijn van voortzetting). Waardestijging door verbeteringswerken zoals drainage, moet wel worden afgerekend. Verkoop aan een niet-agrarisch bedrijf geeft een waardestijging die moet worden afgerekend.

 

Subsidie voor tweede tak  

Vraag: Is er subsidie voor de start van een tweede tak bij mijn agrarisch bedrijf? Ik kan niet zo veel vinden.

 

Antwoord:

Er zijn geen vaste subsidies voor de start van een tweede tak naast uw agrarisch bedrijf. Het rijk stimuleert jongeren onder de 40 jaar om een agrarisch bedrijf over te nemen. Dit staat in de ‘subsidieregeling jonge landbouwers’. Jonge landbouwers kunnen via rvo.nl nagaan of ze subsidie kunnen aanvragen voor investeringen in grond, gebouwen, machines, verplaatsbare installaties en overige landbouwinvesteringen. Dit verandert per jaar. Is een tweede tak onderdeel van de opvolging dan kan dit een ingang bieden.

 

Soms is er ruimte voor projectgerichte subsidies voor plattelandsontwikkeling of innovatie (bijvoorbeeld POP). Het kan dus zijn dat er provinciale of gemeentelijke regelingen zijn waar (een deel van) uw idee in kan passen. Het kan een goede mogelijkheid zijn om een gedeelte van uw investeringen te laten financieren, vooral als u samenwerkt of een maatschappelijke bijdrage levert met uw plan. Subsidie is maatschappelijk geld, zodat er verantwoording en administratie bij komt kijken. Bovendien heeft subsidie als bijkomend effect dat uw kosten en/of afschrijvingen lager worden. U realiseert dan meer fiscale winst.

 

De fiscus kent bij wijze van ‘subsidie’ verschillende soorten aftrekposten om start en innovatie aantrekkelijker te maken. Aftrekposten verlagen uw fiscale winst, zodat u minder inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting hoeft af te dragen. Het is een belastingbesparing, u krijgt geen bedrag uitgekeerd. Om voordeel te hebben van aftrekposten dient u wel winst te maken. Denk bij uw investering daarom ook aan een goede planning van uw liquiditeit.

 

Bij de start van een tweede tak zijn aftrekposten van belang voor starters en zelfstandigen, voor investeringen en voor innovaties. Overleg met uw boekhouder of accountant of uw activiteit voor een regeling in aanmerking komt.

 

Waardestijging vrijgesteld voor fiscus?  

Vraag: Ik krijg steeds te horen dat waardestijging van mijn agrarische gronden en gebouwen vrijgesteld zijn van belasting. Het is mij niet duidelijk welke belasting wordt bedoeld. Valt het gebruik voor nevenactiviteiten, zoals mini-camping of agrarische kinderopvang, voor de fiscus ook hieronder?

 

Antwoord:

De Wet inkomstenbelasting kent inderdaad een zogenoemde landbouwvrijstelling voor de waardestijging van landbouwgrond. Gebouwen (zonder ondergrond) zijn niet vrijgesteld; de waardestijging van gebouwen wordt voor elke ondernemer fiscaal gelijk behandeld. De vrijstelling betekent dat de waardestijging van agrarische grond bijvoorbeeld bij verkoop niet wordt belast. Er zijn twee situaties waarbij waardestijging wél tot de winst behoort en fiscaal moet worden afgerekend: waardestijging door agrarische verbetering zoals drainage, en waardeverandering door een andere bestemming. De vrijstelling is gekoppeld aan een landbouwbedrijf: het bedrijf moet een landbouwbedrijf zijn en dus feitelijk de gronden zelf exploiteren.

 

Worden gebouwen gebruikt voor nevenactiviteiten dan verandert de waarde van dat gebouw: zoals gezegd valt dit niet onder de vrijstelling en wordt dit op normale wijze meegenomen. Worden gronden gebruikt voor nevenactiviteiten, dan kan de waarde ook veranderen. Meestal stijgt de waarde, soms daalt deze (natuur, bos). Gronden voor boerengolf waarbij het gebruik agrarisch blijft, zijn geen probleem voor de landbouwvrijstelling. Krijgen de gronden een permanent ander gebruik zoals een camping, dan kan de waardestijging buiten de vrijstelling vallen. De fiscus laat dit afhangen van de omvang (oppervlakte binnen het totaal) en de aard (kamperen in de boomgaard versus een geheel afgezonderd terrein). Verandert de waarde van de gronden omdat er in de gebouwen naast landbouw ook nevenactiviteiten plaatsvinden, dan is de vrijstelling van toepassing. Steeds geldt: het is een landbouwregeling; stopt de landbouw dan volgt afrekening met de fiscus.

 

Opmerking btw. Voor de btw kon de landbouw vroeger gebruik maken van de zgn. landbouwregeling: het bedrijf kiest of zij een btw onderneming is of niet. Omdat de btw zonder doorrekening ‘vrijgesteld’ is, heet dit abusievelijk ook wel eens de landbouwvrijstelling. Voor de zorglandbouw en kinderopvang is voorgeschreven dat zij geen gebruik kunnen maken van de btw (geen vooraftrek en geen opslag van btw op de geleverde diensten). Andere diensten van het landbouwbedrijf zoals educatie, zijn altijd btw-plichtig. Voor de fiscus is een IB- of BV-ondernemer niet per se dezelfde als de btw-ondernemer.

 

Opmerking WOZ. Bij de bepaling van de waarde voor de WOZ wordt cultuurgrond niet meegerekend en niet belast. Het gaat om: ”ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, voor zover die niet de ondergrond vormt van gebouwde eigendommen”. Dit gaat dus verder dan waardestijging. Ook dit wordt wel een vrijstelling genoemd.

 

 

RUIMTELIJKE ORDENING

 

Principeverzoek niet nodig

Vraag: Als agrarisch bedrijf wil ik een nieuw gebouw. De gemeente stelt dat ik een zogenoemd principeverzoek moet indienen, maar ik heb als agrariër toch recht op dit gebouw?

 

Antwoord:

Elk ‘echt’ agrarisch bedrijf heeft via het bestemmingsplan recht op nieuwe gebouwen om die agrarisch te gebruiken. Wanneer een bedrijf als zodanig is bestemd en het gebouw voor de landbouw is bedoeld, zal er normaal weinig aan de hand zijn. Als u hiervan overtuigd bent, kunt u zonder principeverzoek een zogenoemde omgevingsvergunning voor het bouwen indienen. Dat gebeurt digitaal: zie de website van uw gemeente. De gemeente kan niet eisen dat u dan eerst een principeaanvraag doet. Vaak komt het echter voor dat een gebouw net buiten het bouwvlak moet staan, of er een aanpassing van de milieuvergunning nodig is. Met de komst van de Wabo (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) en straks Omgevingswet moet de gemeente alle andere regelgeving nagaan. Om vooraf te checken dat er niets over het hoofd wordt gezien in bestemmingsplan of met andere regelgeving, vragen veel gemeenten ook in de logische gevallen om een principeaanvraag. Het is in ieder geval sterk aan te bevelen eerst zelf de regels op te zoeken en te begrijpen, vóórdat u een bouwplan maakt: iets aanpassen geeft ergernis en kost extra adviesgeld.

 

Nevenactiviteiten bij burgerwoningen

Vraag: Is er een manier om activiteiten bij burgerwoningen in het bestemmingsplan te regelen?

 

Antwoord:

Burgerwoningen in het buitengebied nemen in aantal toe, vooral door daling van het aantal agrarische bedrijven, maar ook door regelingen rond ‘ruimte-voor-ruimte’ of ‘rood-voor-rood’.

 

Een aantal activiteiten is zonder meer toegestaan als onderdeel van de woning, zoals thuis werken, een bedrijf runnen dat via internet werkt en verder geen ruimten of erf gebruikt, een vrij beroep uitoefenen zoals vertaler, adviseur of coach, het aanbieden van logeerruimte, en dergelijke. Voor de r.o. is er pas een reden tot regelen indien de hoofdfunctie (in dit geval wonen) wijzigt, of indien er ruimtelijke effecten zijn die een afweging (een regel) behoeven. Het laatste is het geval indien uitbreiding van de woning of gebruik van bijgebouwen voor de activiteit gewenst wordt, of indien de activiteiten een verkeersafweging vereisen. Uit dit laatste volgen de regels rond beroep of bedrijf aan huis (zie v/a over beroep aan huis). Het is dus niet zonder meer zo dat elke activiteit die aan het wonen wordt toegevoegd een afweging (en regel) in het bestemmingsplan behoeft.

 

Indien activiteiten een ruimtelijke afweging behoeven, zijn er diverse mogelijkheden om dit te regelen. De basis ligt in de beleidskeuze of en in welke mate burgerwoningen activiteiten mogen ontplooien. Er is hierbij een defensieve of offensieve benadering te kiezen. Bij het eerste gaat het om het regelen (meestal beperken) van de bestaande situatie. Bij het tweede speelt de erkenning dat burgers ook willen en kunnen bijdragen aan de gebiedsdoelen zoals ecologie, recreatie of instandhouding van het landschap. In beide gevallen gaat het om de ruimtelijke begrenzing van bedrijfs- en beroepsmatige activiteiten versus niet-bedrijfsmatige of niet-beroepsmatige activiteiten. Bij bedrijfs- en beroepsmatige activiteiten speelt de economische noodzaak een rol en leidt tot het algemeen recht van een zekere uitbreiding; bij niet-bedrjfsmatige activiteiten speelt dit niet.

 

In enkele gemeenten is beleidsruimte in de regels opgenomen voor burgerwoningen voor niet-bedrijfsmatige en niet-beroepsmatige activiteiten zoals theetuin, bezoektuin, logeerruimte, kamperen, en dergelijke. Bij bedrijfsmatige activiteiten wordt in de offensieve benadering ruimte geboden indien het gaat om activiteiten die ruimtelijk en functioneel een relatie hebben met de gebiedsdoelen (zie ook vraag plattelandsonderneming).

 

De bestemmingsplanregels kunnen op meerdere wijzen worden vorm gegeven. Dit kan variëren van adreslijst met specifieke benoeming van de activiteit, lijst van activiteiten zonder adres (als recht of na afwijking) of uitsluitend kwalitatieve criteria, allen steeds met normatieve criteria van m2 gebouw en erf.

 

Nge en volwaardigheid landbouw

Vraag: Mogen we nge (Nederlandse grootte eenheid) gebruiken voor toetsing van agrarische volwaardigheid?

 

Antwoord:

De Nederlandse grootte eenheid (nge) is een maat voor statistische vergelijking van agrarische bedrijven. De eenheid dient om ‘appels en peren’ op te tellen en leidt tot de mogelijkheid om bedrijven met verschillende takken te vergelijken. De nge is per 2010 opgevolgd door de eenheid SO: Standaard Opbrengsten. De eenheid is nadrukkelijk niet bedoeld om de omvang van één bedrijf te meten (zo meldt het LEI en CBS) maar wordt vooral in de r.o. wel vaak zo gebruikt. Er wordt dan bijvoorbeeld gesteld: een bedrijf met een omvang van meer dan 70 nge (of: 80.000 SO) is volwaardig. Wordt de omvang van een bedrijf in SO uitgerekend volgens standaardgetallen dan geeft dit enerzijds wel een indruk van de rentabiliteitskans van een bedrijf, maar het geeft anderzijds geen absolute uitspraak over de volwaardigheid (dat is: omvang die een inkomen geneert). De SO is vooral bruikbaar voor een beschrijving van de sterkte van de landbouw in de gemeente (voor analyse in Structuurvisie of in toelichting bestemmingsplan).

 

Uit voorgaande volgt dat nge of SO een onvoldoende normatief criterium is om op te nemen in bestemmingsplanregels; als idee mag het wel in de toelichting. De rechter heeft dit in uitspraken bevestigd.

 

PRODUCTVERKOOP

 

Verkoop stadslandbouw goed nagaan    

Vraag: Als stadstuinder wil ik mijn overschot verkopen via de buurtsuper, maar zij willen dat niet. Ze noemen regels die ik niet begrijp. Hoe zit het dan met mijn klanten? Dat is toch geen verschil?

 

Antwoord:

De Warenwet is de eerste sleutel. Deze wet is ingesteld om de kwaliteit van levensmiddelen te garanderen. Dit is de basis voor verkoop. Als producent krijg je niet een ‘Warenwet-vergunning’: je moet net als in het verkeer of voor de belasting ‘de wet kennen’ en je wordt gecontroleerd door onverwacht controlebezoek of een klacht. Er kan heel wat fout gaan met voedsel. De wet wil risico’s op ziektes beperken en verkeerde producten (zoals verdunde melk) tegengaan.

 

Het beperken van risico’s doet de wetgever door ‘registratie en controle’. Van producent naar consument wil de wetgever dat iedereen registreert waar het heen gaat, of het goed wordt bewaard, verpakt, bewerkt. Er zijn hygiëneregels bij verkoop, per branche te vinden. Voor groenten kijk op www.agfdetailhandel.nl. De supermarkten zelf hebben ook hygiëneregels (zoals EurepGAPP); dat zijn extra regels. Hoe ingewikkelder de bewerking, des te meer gedetailleerde regels. De verkoop van appels in een krat kent minder regels dan de bewerking en de verkoop van de appeltaart.

 

Er is geen wet die regelt wat ‘een goede teelt’ is. De enige uitzondering zijn de regels voor de gecertificeerde biologische landbouw. De overige landbouw kent voor elk onderwerp aparte regels: over mest, over bestrijdingsmiddelen, over veiligheid van arbeid en machines, over zaad, over geneesmiddelen, over composthopen, over geurhinder en ammoniak, over meldingsplichten bij ziektes, transport en ongevallen, over registratie van percelen, oormerken en stallen. Te veel om op te noemen. Bedrijven zijn geregistreerd en worden gecontroleerd op de Warenwet, en op al deze andere regels. De buurtsuper moet weten of haar inkoop ‘veilig’ is. Daarom kan de buurtsuper uitsluitend inkopen van personen waarvan zij zeker weet dat zij die regels volgen.

 

Elke persoon -bedrijf of niet- mag telen voor eigen gebruik, of voor een besloten groep van eigen gebruikers. Dan is de veiligheid een verantwoordelijkheid van die groep. Wordt de groep iets losser, dan wordt het al lastiger hoe ver je kunt gaan volgens ‘de wet’.

 

Regels zijn er te veel en regels werken alleen als je iemand de controlemacht geeft. Beide is onhandig aldus sommige stadslandbouw die ontstaat in de vrijheid van ‘geen regels’. Grappig genoeg staat er bijna bij elke stadstuin een bord met ‘huisregels’. Elke groep heeft regels nodig. De Nederlandse wetgever geeft bijzonder veel vrijheid om binnen een groep zelf regels of afspraken te maken. Daar ligt de ruimte voor autonomie en vrijheid, zoals eigen onderwijs, steeds met ‘grondwettelijke’ verantwoordelijkheid. De contacten van stadstuinders met ‘buiten de groep’ leunen op de wettelijke regels van aansprakelijkheid, BTW tot veilig voedsel. Met stadslandbouw zit je vaak op de grens. Met kennis van de grondprincipes kom je een heel eind: vraag altijd ‘waar komt deze regel vandaan, waartoe dient die regel?’ Want daar gaat het om – ook in elk stadslandbouwproject: om veilig voedsel, om sociaal gedrag, om een schoon milieu, om betekenis en zingeving.

 

En mag ik ook wijn en bier schenken? Alcohol schenken als (para)commerciële activiteit is onderwerp van de Drank- en Horecawet: deze wet gaat over alcohol en niet over koffie. Alcohol is helemaal apart geregeld, en de gemeente is bevoegd gezag. Voor de wet is het van belang dat jongeren geen alcohol krijgen, dus dat moet je goed doen. Koffie en thee mag je altijd (betaald) schenken aan bezoekers, echter: breng je het naar buiten als een zelfstandige ‘horeca’-activiteit (‘vier in onze stadstuin je verjaardag en wij doen de catering’) dan ben je net over de grens en gelden alle horeca-regels. Is dat niet een kans om de buurtsuper en het buurtcafé in je activiteiten te betrekken?

 

Rauwe melk verkopen?      

Vraag: Ik wil graag mijn melk aan de klanten verkopen. Op Zonnehoeve zie ik een mooie tapautomaat. Wanneer mag dit?

 

Antwoord:

De Warenwet met bijbehorende verordeningen (vertaalt in hygiënecodes) regelt dat melk slechts mag worden verkocht indien de melk ‘bewerkt’ is om de bacteriën als campylobacter, listeria en salmonella te doden of de aanwezigheid te minimaliseren. Ook kan via rauwe melk tuberculose worden overgedragen, maar omdat de Nederlandse veestapel tbc-vrij is, is melk in principe vrijgegeven. Bewerking van melk is dan pasteuriseren en homogeniseren of verzuren. Helaas verdwijnt met bewerking ook een gedeelte van de goede bacteriën en de natuurlijke samenstelling van voedingsstoffen. Producten van rauwe melk staan daarom meer en meer in de belangstelling. Kaas en andere zuivelproducten kunnen worden gemaakt van bewerkte (gepasteuriseerde) of van onbewerkte (rauwe) melk. Zelfzuivelaars kunnen hun rauwe melk verwerken in yoghurt, kefir en andere producten waarin de melk ‘verzuurt’ en de slechte bacteriën verdwijnen. Of verwerken tot harde kazen. En hoe zit het dan met rauwe, onbewerkte melk? De wetgever (controle door COKZ en nVWA) staat toe dat mensen rauwe melk van de boerderij meenemen mits de klanten het zelf afvullen en onder aanname dat de melk thuis wordt gekookt. Als boer mag je dus officieel niet zelf de dop op de fles draaien, de klant moet zelf tappen. En een vermelding ‘rauwe melk, voor gebruik koken’ is verplicht. NB Officieel gaat het om ‘verhitten’; koken is beter te onthouden.

 

Vleesverkoop op boerderij, welke hygiëneregels gelden dan?

Vraag: Wij verkoop vlees van eigen koeien uit een diepvries vanaf de boerderij, en ons varkensvlees verkopen we vers. Welke hygiëneregels gelden bij verkoop van vlees?

 

Antwoord:

Ook bij verkoop vanaf de boerderij moet u schoon en hygiënisch werken volgens een voedselveiligheidsplan. U mag een voedselveiligheidsplan zelf samenstellen voor uw situatie. Of u kunt een –algemeen geldende – hygiënecode gebruiken.

 

Voor diepvriesvlees geldt: U moet diepvriesvlees altijd diepgevroren verkopen, wekelijks de temperatuur van de diepvries controleren en noteren en uw diepvries halfjaarlijks reinigen. Als voedselveiligheidsplan voor een bedrijf kunt u een algemeen geldende hygiënecode te gebruiken. Voor uw situatie met de verkoop van diepgevroren vlees is de Hygiënecode voor kleinschalige detailhandel in de zuivel van toepassing. Hierin staat dat naast zuivelproducten in boerderijwinkels andere producten vallen waarbij ook de temperatuursbeheersing tijdens bewaring en verkoop de belangrijkste beheersmaatregel is, zoals de verkoop van verpakt en diepgevroren vlees. De hygiënecode kunt u gratis downloaden van www.prodzuivel.nl.

 

Voor vers vlees geldt: snijdt u in het vlees of verwerkt u het tot bijvoorbeeld gehakt of worst op uw boerderij? Dan moet u voldoen aan de eisen die ook gelden voor slagers en werken volgens de hygiënecode voor het slagersbedrijf. Net als slagers die vers vlees verwerken en verkopen. U kunt deze hygiënecode bestellen via de Koninklijke Nederlandse Slagersorganisatie, www.kns.nl U moet dan ook lid worden van de KNS, en daar zijn kosten aan verbonden.

 

Doet u geen snijhandelingen op de boerderij, maar verkoopt u het verse vlees direct of verpakt u het alleen op de boerderij voor directe verkoop? Nadat uw slager in zijn slagerij het vlees verwerkt en gesneden heeft? Dan is er geen algemeen geldende hygiënecode die voor uw situatie van toepassing is. U kunt uw eigen voedselveiligheidsplan samenstellen uit het document ‘concept voedselveiligheidsplan voor verkoop van vlees direct vanaf de boerderij’, dat u kunt opvragen via info@landgilde.nl Let op: u kunt zelf uw voedselveiligheidsplan opstellen op basis van dit document, maar u krijgt geen updates van wetswijzigingen zoals bij een officiële hygiënecode. U blijft zelf verantwoordelijk en aansprakelijk voor het goed volgen van de wet op het gebied van voedselveiligheid.

 

Ongekoelde producten na 2 uur verkopen

Vraag: Ik mag vanaf de toonbank alleen bederfelijke producten verkopen die niet langer dan 2 uur ongekoeld zijn. Als de producten langer dan 2 uur te koop staan, moet ik ze vernietigen. Dit vind ik niet terecht, want de producten zijn nog goed na die 2 uur.

 

Antwoord:

U moet bederfelijke waar altijd gekoeld (onder 7°C) bewaren. Voor kantines en restaurants bestaat een ontheffingsregeling van 2 uur. Na deze 2 uur is de verkoop niet langer verantwoord. De kans op bederf neemt toe en de uitgroei van ziekteverwekkende bacteriën wordt te groot. De consument neemt het product bovendien mee naar huis en onderweg kan de temperatuur nog verder oplopen. In uitzonderingsgevallen mag u de ontheffing breder toepassen. De randvoorwaarden voor deze uitzondering zijn vastgelegd in uw hygiënecode. Als u van de twee-uursregeling gebruik maakt, moet u de producten registreren of coderen en de derving registreren.

 

Eten bereiden in kraampjes

Vraag: Mag ik verse producten bereiden in kraampjes?

 

Antwoord:

U mag voedsel alleen in (tijdelijk) daarvoor ingerichte bedrijfsruimtes klaarmaken. Zo voorkomt u gevaar voor kruisbesmetting (contact tussen een besmet product en een product dat niet besmet is). Tijdens braderieën en evenementen is zo’n bedrijfsruimte meestal niet voorhanden, maar moeten toch hapjes worden gemaakt. In kraampjes mag u daarom alleen het eten verwarmen dat u direct verkoopt.

 

Houten snijplanken gebruiken in horeca

Vraag: De Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) staat het gebruik van houten snijplanken niet toe, omdat die niet goed te reinigen zijn.

 

Antwoord:

U mag houten snijplanken gebruiken, als deze schoon zijn en goed gereinigd (kunnen) worden. Vuile planken en planken met diepe kerven zijn niet toegestaan.

 

Herkomst van rundvlees en vis vermelden op etiket is lastig  

Vraag: Ik moet de herkomst van rundvlees en vis zo gedetailleerd mogelijk vermelden op het etiket. De Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA) controleert dit. De verplichting is lastig uitvoerbaar en mijn klanten hebben er geen behoefte aan. De NVWA houdt ondertussen handhavingsacties rondom de etikettering.

 

Antwoord:

De NVWA controleert de herleidbaarheid van rundvlees. Dit betekent dat u documenten moet kunnen overleggen die duidelijk maken wie de leverancier en/of slachter is. Elke stap in de keten moet herleid kunnen worden. Op basis van de gegevens moet de NVWA bij het slachthuis en uiteindelijk bij het rund terechtkomen. Deze verplichte herleidbaarheid heeft te maken met veterinaire calamiteiten, zoals de BSE-epidemie. De NVWA kan alleen snel iets aan dit soort calamiteiten doen als de bronnen herleidbaar zijn.

 

U moet de herkomst van rundvleesproducten en van vis aangeven op etiketten. Daarnaast moet vis, net als vlees, herleidbaar zijn. Het Critical Control Point (CCP) van vis hangt namelijk samen met het vangstgebied. Haring uit de Oostzee bijvoorbeeld heeft andere risico’s dan haring uit de Noordzee. Dit heeft onder andere te maken met de dioxineniveaus in het water. Bij vis bent u ook verplicht om op de verpakking aan te geven of het gaat om gekweekte vis of wildvangvis. Ook dit heeft invloed op de risico’s.

 

Groenten verkopen?           

Vraag: Wij verbouwen groenten en willen die verkopen. Is er kort te zeggen op welke wetten we moeten letten?

 

Antwoord:

Iedereen die voedsel produceert en verkoopt, valt onder de Warenwet. De Warenwet bepaalt waar ieder bedrijf op moet letten ter bescherming van de consument. Je kunt er geen vergunning voor krijgen: iedereen moet er aan voldoen. ‘Je moet de wet kennen.’ Verkoop van verse groenten aan jouw klanten hebben geen regels. Hoe meer je met producten doet, hoe meer regels. En: hoe kwetsbaarder producten, hoe meer regels. Wat voor ongesneden groenten geldt, geldt dus niet voor melk. Hygiëne staat voorop, en aantonen dat je erover na hebt gedacht, is cruciaal (koeling meten, logboek, schoonmaakrooster etc). Allemaal logisch en zo logisch dat het misschien niet in een wet hoeft. Groenten telen met elkaar en de oogst verdelen: gewoon doen. Groenten opslaan en koelen en later verdelen: denk na en vind de regels over schoonmaak, geen afval in de koeling e.d. Groenten bedrijfsmatig verkopen? Dan gaan alle fiscale bedrijfsregels en brancheregels meespelen. Verder kan aan de orde komen: water (legionella), milieubeheer (omvang compost, (snoei)afval, mestopslag), openbare orde (buurtfeestje, alcohol, hinder), besmetting door huisdieren, dieren houden, aansprakelijkheid en belonen vrijwilligers. Slechts met een licentie mag je stellen dat je product ‘biologisch’ is.

 

Streekwijn in boerderijwinkel        

Vraag: Mag ik in mijn boerderijwinkel streekwijn en streekbier verkopen?

 

Antwoord:

Het verkopen van alcohol is onderwerp van de Drank- en Horecawet (DHW). De Drank en Horecawet maakt onderscheid tussen het verstrekken van drank voor ‘gebruik ter plaatse’ (horeca) en ‘verstrekken voor gebruik elders’(slijterij of winkel), met de bijbehorende horecavergunning of slijterijvergunning. Alcohol mag u nooit verkopen aan mensen jonger dan 16 jaar, en sterke drank met meer dan 15% alcohol pas vanaf 18 jaar. De Voedsel en Waren Autoriteit(nVWA) toetst of de verstrekking van alcohol onder de DHW valt, niet de gemeente. Per 2012 is de Drank en Horecawet herzien, en toetst de gemeente wel (nieuwe DHW). Voor de verkoop van gesloten flessen alcohol vereist de DHW dat u een slijterijvergunning heeft. De gemeente verstrekt deze vergunning, want de gemeente bekijkt of een slijterijvergunning op uw plek gewenst is.

 

U heeft ook een slijterijvergunning nodig voor de verkoop van zelf, ter plaatse of elders van uw gewassen gemaakte wijn, advocaat, boerenjongens of bier. Schenken om te laten proeven is in een slijterij verboden. Daar heeft u DHW-horecavergunning voor nodig. Vooral op markten is de verleiding groot: maar het is formeel verboden.

De verkoop van flessen wijn of bier als onderdeel van uw kaas- of streekpakket of ook de fles witte wijn bij asperges, wordt gedoogd en gezien als een activiteit die buiten de DHW valt, mits ‘kleinschalig’.

 

Alcohol is vanwege de openbare orde ook onderwerp van de Algemeen Plaatselijke Verordening van uw gemeente. De gemeente kan dus los van de DHW eisen voor de openbare orde stellen. Per 2012 is het gehele alcoholbeleid en toezicht bij de gemeenten.

 

Webwinkel detailhandel?   

Vraag: Mag ik een webwinkel beginnen of is dat detailhandel?

 

Antwoord:

Een webwinkel bestaat uit het op internet verzorgen van in- en verkoop. Dit kan gezien worden als een beroep aan huis. Een webwinkel wordt detailhandel als de producten uitgestald en opgeslagen zijn voor potentiële klanten. Ook de plaats en de omvang van de opslag van de producten en het verzenden is van belang. Begin 2011 is een webwinkel bij een agrarisch bedrijf door de rechter als detailhandel beoordeeld. De kern in de uitspraak vormde de constatering dat er hier sprake was van detailhandel omdat klanten de webwinkel konden bezoeken en de producten (i.c. fietsen) ter plekke waren opgeslagen. De webwinkel zelf (het vanuit een gebouw verzorgen van de website en klantafwikkeling) is niet als detailhandel aangeduid. Bij een agrarische webwinkel of webwinkel als beroep aan huis is klantbezoek, opslag en verzending zodoende bepalend voor de ruimtelijke ordening, en niet de internetactiviteit op zich (Raad van State 201006526/1/H1, 13 april 2011). Een ophaalpunt van producten door een vaste groep klanten is bij een agrarisch bedrijf zonder vergunning toegestaan.

 

Producten uitwisselen tussen boerderijwinkels

Vraag: Wij hebben als groepje boeren allemaal een boerderijwinkel in onze streek, maar met een verschillend assortiment. Nu willen we in de regio producten onderling uitwisselen. Wat zijn de hygiëne-eisen voor de regionale distributie tussen onze winkels?

 

Antwoord:

De hygiëne-eisen zijn afhankelijk van de producten die uw groep onderling uitwisselt tussen de boerderijwinkels. In principe geldt dat hoe kwetsbaarder het product (zuivel, vers vlees, eieren; gesneden producten), hoe strenger de hygiëne-eisen zijn. Bij kwetsbare producten zal sneller en vaker er geregistreerd moeten worden door de producent, de distributeur of de houder van de opslag waar de producten liggen, dat bijvoorbeeld de temperatuur en houdbaarheidsdatum nog binnen de veilige marge zijn. U bent in ieder geval verplicht om:

 

– U te registreren bij de nVWA

– Te werken met een voedselveiligheidsplan/HACCP plan

– Traceerbaarheid van de producten mogelijk te maken

 

In een voedselveiligheidsplan (hygiënecode) zijn de hygiëne-eisen omschreven die gelden voor alle boeren die de producten uitwisselen en voor de distributeur. U kunt een voedselveiligheidsplan laten maken voor uw situatie, maar u mag ook werken met een algemene hygiënecodes voor uw productgroep. U vindt de meest recente hygiencodes via deze link: http://www.vwa.nl/onderwerpen/werkwijze-food/dossier/haccp/overzicht-hygienecodes. De basis voor een goede hygiëne is het handhaven van de juiste temperatuur voor een product bij vervoer, opslag en verkoop; goede reiniging van ruimten, gescheiden bewaren van producten, handhaven van de THT data en registratie.

 

Bij kwetsbare producten is gekoeld transport verplicht. U mag met bijvoorbeeld koelboxen de temperatuur waarborgen, u bent niet verplicht met een koelwagen te rijden bij vlees, bij zuivel wel. Het is wel aan te raden met een koelwagen te rijden. Bij kwetsbare producten registreert u de temperatuur. Om de voedselveiligheid te waarborgen, is het belangrijk dat u zorgt voor een juiste verslaglegging en dat u deze registratie ook aan de nVWA controleurs kan laten zien.

 

Traceerbaarheid van de producten is gericht op het vinden van de oorzaak van een probleem: als er iets is met een van de producten bij een van de boerderijwinkels, dan moet terug te halen zijn welk product dat was, wanneer en hoe lang het bij het magazijn is geweest en onder welke temperatuur, van welke producent het afkomstig was en welke productiepartij. Bovendien is het verstandig om te werken met het FIFO-principe: First in, First out. De producten die het eerst zijn aangekomen in het magazijn of de winkel, gaan er ook als eerste weer uit. Natuurlijk werkt u altijd schoon en netjes en bestrijd u ongedierte. Ook ongediertebestrijding dient u te registreren.

 

Eigen eieren verwerken

Vraag: Wij hebben 200 kippen, waarvan we de eieren verkopen in onze boerderijwinkel. Onze zorgvragers vinden het ook heel leuk de eieren te verwerken in cakes en taarten. Die eten we zelf op. Nu vraagt de restauranthouder in het dorp om onze taarten ook te mogen serveren aan zijn klanten. Moet ik dan aan andere eisen voldoen? En wat als ik een doos eieren bij de buurman haal omdat we er zelf niet genoeg hebben?

 

Antwoord:

Eieren zijn een kwetsbaar product. Bij slechte hygiëne in het verwerken van eieren kunnen problemen ontstaan. De Nederlandse overheid controleert daarom goed op de kwaliteit van eieren.

 

In Nederland is het verplicht om alle eieren die voor consumptie verkocht worden, te voorzien van een stempel (zie ook vraag eieren verkopen).

 

Met eieren die u verwerkt, bijvoorbeeld in cakes en taarten, werkt u uiteraard ook hygiënisch. Afhankelijk van de afnemer gelden aanvullende regels:

 

Als u de cakes en taarten met uw eigen gezin en uw zorgvragers opeet, is de situatie vergelijkbaar met een gewone gezinssituatie. Werk hier volgens de ‘hygiënecode voor de voedingsverzorging in woonvormen’ of volgens de ‘hygiënecode voor de voedingsverzorging in zorginstellingen’, te downloaden van www.voedingscentrum.nl

 

Als u de cakes en taarten doorverkoopt, bent u voor de eieren officieel een verwerker. U moet dan een levensmiddelen-erkenning aanvragen bij de nVWA om eieren te mogen verwerken. Bovendien moet u geregistreerd staan bij het productschap voor pluimvee en eieren (PVE).

 

Als u extra eieren bij de buurman haalt, koopt u officieel eieren in bij de buurman. Dit kan alleen als de buurman zelf een keur- of pakstation is en u de eieren gesorteerd, gestempeld en ingedeeld in gewichtsklasse inkoopt.

 

Overigens: bij het bakken van cakes en taarten voor verkoop gelden aanvullende hygiëne-eisen uit de bakkerijsector. Download deze eisen van www.nbc.nl

 

Honing zelf afvullen kan     

Vraag: In de zorg- en kinderboerderij wil ik honing afvullen. Dat is goed als PR-potje en misschien gaan we het doen als zorgactiviteit. Mag dit en wat moet er op het etiket voor consumptie door kinderen?

 

Antwoord:

Informatieplicht is een kernboodschap van de EU voor voedingswaren. Voedingswaren mogen geen gezondheidsclaims verwoorden, daar zijn medicijnen voor. Etikettering op verpakt voedsel is het belangrijkste middel, voor onverpakt voedsel (zoals maaltijden, groentes, eieren) hoeft dit niet.

 

Met deze hoofdlijnen worden details per EU-land uitgewerkt: voor honing in het Nederlandse “Warenwetbesluit honing”. De volgende aanduidingen moeten volgens het “Warenwetbesluit Etikettering van Levensmiddelen” en volgens het “Warenwetbesluit honing” verplicht op het etiket aanwezig zijn.

 

Op het etiket moet de aanduiding “honing” vermeld staan. Eventueel met toevoegingen als: bloemen-, lente-, koolzaad- e.d. Wat niet mag zijn teksten als: bijenhoning, echte honing of natuurzuivere honing en medicinale termen als: “rijk aan vitaminen en mineralen” en bv. “uitstekend tegen verkoudheid”.

 

Land van Herkomst

 

Het land van herkomst moet op het etiket staan. Dus: Nederlandse honing. Bloemenhoning uit Leiden mag, maar dan moet er wel ergens anders op het etiket de aanduiding “Nederlandse honing” staan.

 

Gewicht. Het gewicht moet worden aangegeven in grammen (afkorting ‘g’ en niet ‘gr’). Een “e-teken” moet alleen bij gecontroleerde afvulsystemen van grote bedrijven. Naam en adres van de imker. Productiecode. Op het etiket dient ook de productiecode te staan

 

Houdbaarheidsaanduiding. “Tenminste houdbaar tot” voluit geschreven. Volgens de nieuwe Europese richtlijn mag het vochtgehalte van honing niet hoger zijn dan 20 % en heide honing niet meer dan 23%. Honing met een vochtgehalte van 20 %, is tenminste 3 maanden houdbaar.

 

• 19% – 12 maanden.

• 18% – 18 maanden

• 17% – 24 maanden

 

Heidehoning met een vochtgehalte van 23 % is tenminste 6 maanden houdbaar. Dit zijn richtlijnen en de imker is zelf verantwoordelijk voor de houdbaarheidstermijn die hij op het etiket zet.

 

Is een waarschuwing voor zuigelingen en kinderen verplicht? In honing kan Clostridium botulinum zitten. In de darmflora van zuigelingen komt deze bacterie tot groei en wordt giftig. Zuigelingenbotulisme kan het gevolg zijn. Als een kind hieraan lijdt, is het raadzaam om zo snel mogelijk naar een arts te gaan. De NVWA raadt af om kinderen tot 1 jaar honing te geven.

 

Het is niet wettelijk verplicht op het etiket van honing te vermelden dat kinderen tot één jaar geen honing mogen eten. Het is wel een advies, u kunt het dus op het etiket vermelden. Let op, in het keurmerk kinderboerderijen wordt dit wel verplicht. Dit omdat honing vaak verkocht wordt aan bezoekers met (jonge) kinderen. Zet er dan op: Niet voor kinderen jonger dan 1 jaar.

 

Zelf afvullen: u mag van de imker een grote emmer honing kopen en zelf afvullen. Klik hier voor een download van het cursusboek honing, als u zich aan de regels houdt bij punt 2.2.4 op bladzijde 8 en 4.1 bladzijde 13 houdt komt het helemaal goed: http://www.bijenhouders.nl/files/pdf/Honingcursusboek.pdf

 

Uiteraard moet uw verwerkingsruimte schoon zijn, misschien doet u dat het beste bij uw imker? En de vrijwilligers /medewerkers die de honing afvullen, moeten voldoen aan hygiënisch werken.

 

Altijd eieren stempelen?    

Vraag: Als houder van hobbykippen wil ik graag mijn eieren verkopen. Moeten mijn eieren via een keuringsstation gestempeld, gekeurd en/of gesorteerd worden?

 

Antwoord:

In Nederland is het verplicht om alle eieren die voor de consumptie verkocht worden van een stempel te voorzien. U mag zelf deze stempel aanbrengen op de eieren. U bent verplicht de eieren te stempelen met een gekocht, officieel stempel met levensmiddeleninkt (kortom: u mag niet een eigen code met potlood op een ei schrijven). Afhankelijk van de grootte van het bedrijf en de afnemer gelden aanvullende regels:

 

– Als de afnemer de consument is: hoeven de eieren niet via een keur- of pakstation. Voorwaarde is wel dat u de eieren ongesorteerd verkoopt.

– Als de afnemer een groothandel of winkel is moeten de eieren wel via een keur- of pakstation en moet u geregistreerd staan bij het productschap voor pluimvee en eieren of de vervangende brancheorganisatie.

– Als u meer dan 250 kippen houdt moet u geregistreerd staan bij het productschap voor pluimvee en eieren, het registratienummer wat u van het PVE krijgt moet ook opgenomen zijn in het stempel.

 

Volgens de EU moeten eieren altijd bestempeld worden, maar mag een lidstaat een uitzondering maken onder de 50 kippen. Nederland als lidstaat heeft deze uitzondering niet gemaakt. In de praktijk gedoogt de NCAE (Nederlandse Controle Autoriteit Eieren) in Nederland verkoop van ongestempelde eieren van uw eigen kippen indien het minder dan 50 kippen betreft en indien u alleen in uw eigen boerderijwinkel de eieren verkoopt.

 

U moet de eieren binnen 21 dagen na de leg verkopen, de tht datum op het ei mag maximaal 28 dagen na de leg zijn.

 

Tankstation verkoopt brood op zondag  

Vraag: Mijn bakkerij mag niet open op zondag. Een broodjeszaak, een cafetaria of een tankstation mag wel open en kan zelfs brood verkopen. Hoe is dat mogelijk?

 

Antwoord:

De zondag heeft voor veel mensen een speciale betekenis. Een groot deel van de bevolking ervaart deze dag als een rustdag. Religieuze overtuiging speelt hierbij een rol. Alle uitzonderingen van de verplichte zondagssluiting zijn opgenomen in de wet. Vrijstelling is mogelijk als daarmee een onwenselijke of onaanvaardbare situatie wordt voorkomen.

 

Benzinestations zijn verplicht om altijd open te zijn, omdat benzine altijd verkrijgbaar moet zijn. 24 uur geopend zijn brengt kosten met zich mee. Om hier iets tegenover te zetten, mag de winkel in het tankstation 7 dagen per week open zijn. De verkoop in de winkel geeft de ondernemer de kans om een winstgevend bedrijf te runnen. De verkoop moet wel grotendeels bestaan uit goederen die wezenlijk zijn voor een benzinestation. De overige goederen mogen slechts voor de helft van de totale omzet zorgen.

 

Het verbod op verkoop op zondag geldt ook niet in winkels waar alleen voor directe consumptie geschikte eetwaren worden verkocht. Hieronder vallen bijvoorbeeld broodjeszaken en zaken voor afhaalpizza.

 

Alcohol verkopen als extra service          

Vraag: Ik ben eigenaar van een groepsverblijf. Als extra service aan mijn klanten wil ik, zonder commercieel doel, alcohol inslaan. Volgens de Drank- en horecawet is dit niet toegestaan. Dit terwijl de gasten zelf wel drank mogen meenemen en ook een leverancier de drank mag afleveren bij het verblijf.

 

Antwoord:

Als u alcohol aan uw gasten verkoopt, moet u in het bezit zijn van een drank- en horecavergunning. Ook als u geen commercieel doel nastreeft. Uw gasten mogen wel zelf alcoholhoudende dranken meenemen, of de plaatselijke slijter of supermarkt inschakelen.

 

Proeverij in slijterij niet toegestaan

Vraag: Waarom mag ik in mijn slijterij geen proeverij hebben?

 

Antwoord:

De overheid heeft geen enkel bezwaar tegen proeverijen in proeflokalen en horecagelegenheden. Proeverijen in de detailhandel zijn niet toegestaan. Door het gratis aanbieden van nieuwe drankjes wordt alcoholgebruik actief gestimuleerd. De overheid wil de mogelijkheid om drank te promoten juist beperken, zeker naar jongeren. Bijkomend nadeel van proeverijen in de detailhandel is dat er drinkhoekjes kunnen ontstaan. Dit is een vorm van semi-horeca, zonder schenkvergunning. Drinkhoekjes zullen het leefklimaat in winkelcentra aantasten, zeker als ze ook in de avonduren open zijn.

 

VERBREDE LANDBOUW

 

Boerengolf akkoord voor verpachter

Vraag:Heb ik als pachter toestemming van de verpachter nodig voor boerengolf?

 

Antwoord:

Op grond van artikel 7:348 van het Burgerlijk Wetboek is de pachter niet bevoegd de bestemming, inrichting of gedaante van het gepachte te veranderen zonder toestemming van verpachter. Het woord ‘bestemming’ is hierbij niet de bestemming uit het bestemmingsplan maar is meer te lezen als ‘gebruik’. Boerengolf is een recreatieve activiteit op het bedrijf die meestal niet los staat van andere gebruikswijzigingen zoals parkeren en koffie schenken. Ook dit kan van belang zijn voor de pacht. Boerengolf vindt plaats op normaal geëxploiteerd weiland waar de spelers tijdelijk overheen lopen. Voor de meeste bestemmingsplannen is dit gebruik als extensieve recreatief medegebruik onderdeel van de agrarische bestemming (vaak is dit bij  de bestemming zo verwoord).

 

Dit zegt nog niets over de relatie met de verpachter. In een oudere uitspraak stelt de rechter dat het een ander, niet landbouwkundig gebruik is en dat toestemming van de verpachter vereist is. De vraag is dan of het gebruik nog onder de ‘pacht’ valt. In deze casus is vermoedelijk de intensiteit van boerengolf leidend geweest voor de uitspraak. Indien het landbouwkundig gebruik bedrijfsmatig het hoofddoel blijft, is er in principe niets aan de hand. De intensiteit kan dusdanig toenemen dat zowel bestemmingsplan als pacht het een afwijking gaan vinden van bedrijfsmatig agrarisch gebruik. Toestemming van verpachter is dus de beste weg.

 

Alcohol op boerderijfeest

Vraag: Op mijn tuinderij wil ik – zoals elk jaar – een oogstmaaltijd organiseren. Hierbij schenkt onze chef-kok alcohol aan de gasten. Opeens wil de gemeente dat ik ontheffing aanvraag. Waarom?

 

Antwoord:

Sinds 1 januari 2013 gaat de gemeente over alcohol volgens de Drank- en Horecawet (DHW). Deze wet gaat uitsluitend over alcohol, ondanks de naam, waardoor het ook over ander eten en drinken lijkt te gaan. Wees daarom helder of u horeca doet met of zonder alcohol, pas bij alcohol heeft u met de DHW te maken! Voor het schenken van alcohol worden eisen gesteld aan de plek en aan de persoon. Gemeenten geven alle vergunningen en houden toezicht.

 

Wilt u alcohol schenken? Dan zijn er drie mogelijkheden: 1. u schenkt alcohol als onderdeel van een zelfstandige tak met een zelfstandige bestemming, bijvoorbeeld een horecatak naast uw agrarische tak. 2. u schenkt alcohol waarbij u met ondersteunende horeca bent bestemd, bijvoorbeeld bij een boerencamping. 3. u schenkt alcohol zonder dat het bestemd is, als onderdeel van vergaderingen, excursies, evenementen of open dagen. In de eerste en tweede situatie heeft u officieel een gewone DHW-vergunning nodig. Dan moet ook uw gebouw aan bepaalde inrichtingseisen voldoen, zoals voldoende ventilatie en toiletten.

 

Op uw tuinderij geldt de derde situatie: u heeft per evenement een vergunning nodig voor het schenken buiten een horeca-localiteit. Daar heeft elke gemeente een speciaal aanvraagformulier voor, meestal genoemd “ontheffing artikel 35 DHW”. De gemeente gaat dan na of het tappunt op een veilige en controleerbare plek staat (geen overlast, goede controle) en soms of de leidinggevende van de bar een diploma heeft, de zogenoemde Verklaring Sociale Hygiëne.

 

Seizoenswerkers huisvesten met eigen keurmerk

Vraag: Ik wil seizoensmedewerkers op mijn bedrijf huisvesten. De gemeente heeft regels en wijst op een keurmerk. Wat bedoelt de gemeente?

 

Antwoord:

Huisvesting van tijdelijke medewerkers of zogenoemde arbeidsmigranten is een gevoelig punt. Het lijkt al snel op (tijdelijke) bewoning. Het is in Nederland niet toegestaan zo maar in een gebouw (tijdelijk) te wonen. Dat betekent dat de gemeenten een apart beleid hebben over verhuur van woningen of van gebouwen voor tijdelijke huisvesting.

Er zijn twee sporen: huisvesting op eigen erf of huisvesting elders in soms speciale gebouwen. De vraag hier gaat over het eerste spoor. Het tweede spoor is ook beantwoord op landregels.nl.

Bij huisvesting op het eigen erf heeft de gemeente eigen regels zoals aantal m2, periode, en werkzaam op dit bedrijf. Deze zijn opgenomen in het bestemmingsplan. Een tijdelijk gebouw kan via een aparte omgevingsvergunning. Ook wil de gemeente dat voldaan wordt aan vereisten van loonwetgeving, werktijden en verzekering, maar de gemeente gaat hier niet over.

Omdat het samenspel tussen regels en sociaal ondernemerschap van belang is bij huisvesting van eigen, tijdelijke medewerkers heeft de gemeente Bernheze voor zover bekend als eerste gemeente per juli 2015 een ‘keurmerk’ vastgesteld. Hierbij doet de ondernemer verslag van de regels van de gemeente, de vereisten van sociale wetgeving en eigen ondernemerschap. Het keurmerk is ontwikkeld door Land & Co op verzoek van Drieweg Advies BV ; info@landco.nl.

Ter aanvulling: voor huisvesting maakte de branche van uitzendbureaus het Keurmerk huisvesting arbeidsmigranten via Stichting Normering Flexwonen (SNF). De goede uitzendbureaus hebben een ‘sociaal’ keurmerk via de Stichting Normering Arbeid (ABU).

 

Drones inzetten       

Vraag: Ik wil drones gebruiken voor gewascontrole maar het is ook leuk voor bezoekers. Is dit geregeld?

 

Antwoord:

Het vliegen met onbemande vliegtuigjes of drones is inderdaad geregeld. Er zijn drie ingangen: de wetgeving van luchtvaart, van privacy en van zendfrequentie. Daarnaast is aansprakelijkheid een aspect. De regels zijn gebundeld in een besluit dat per 1 juli 2015 geldt, met de aankondiging dat er nog wat verandert. Overigens mogen politie en defensie drones gebruiken buiten deze regels, of anders gezegd: via aparte toestemming van de minister.

 

Het gebruik van de luchtvaartregels leidt tot regels over hoogte, over verbod boven wegen, over nabijheid tot mensenmassa’s en militaire terreinen, en over het zicht op de drone door de bestuurder. Het is een heel pakket regels. Om te weten dat u dit begrijpt, moet u een brevet en vergunning behalen. De zendfrequentie is goed indien de drone een CE markering heeft. De privacy moet u zelf bewaken. De controle ligt bij de politie met recht van boete (strafrecht). Dit alles is vooral opgezet voor gebruik door commercie en overheid. Zakelijk gebruik door landgebruikers lijkt eveneens hieronder te vallen. Ik hoor graag ervaringen of dit zo is. Een moeilijke uitzondering is recreatief gebruik zoals het bekende modelvliegen. Hier worden de drones tot 4 kg soepel bekeken maar er zijn spelregels over hoogte, zicht door bestuurder en het verbod op ’s nacht vliegen. Recreatief of educatief gebruik op boerderijen lijkt hieronder te vallen. Het is in ontwikkeling: laat  nuchter verstand rondom veiligheid en privacy leidend zijn. Een brevet geeft zekerheid, zeker vanuit de zorgplicht (aansprakelijkheid).

 

Plukdag akkerrand

Vraag: Mag ik een plukdag organiseren, zodat belangstellenden bloemetjes gaan plukken uit mijn akkerrand?

 

Antwoord:

De status van een bloemrijke akkerrand is van belang. Is de akkerrand ingezaaid als inzet van Ecologische Aandachtsgebied of andere natuur- of biodiversiteitsteun, dan zijn die afspraken bepalend. De ecologische doelstelling staat dan voorop, afhankelijk van mogelijke details als maaidatum. Wordt de plukdag – commercieel of niet, en wellicht lastig te bedenken – ingezet voor dit ecologisch doel binnen de regels, dan is de plukdag mogelijk. Evenzo het winnen van maaisel of zaad.

 

De RVO meent dat een plukdag commercieel gebruik is en landbouwproductie is, en niet in een akkerrand is toegestaan. Er is niet vermeld waar dit staat; deze stelling lijkt niet houdbaar. Een akkerrand is vaak bestemd voor landbouw en dus voor commerciële productie; het is de private overeenkomst van natuurbeheer met de rijksoverheid die maakt dat de agrariër vrijwillig en wellicht tijdelijk van landbouwproductie in deze rand afziet. Een plukdag op gewone agrarische grond is te zien als oogstactiviteit en dus in principe toegestaan. Indien het plukken tot een recreatief-toeristisch hoofddoel wordt en de bloemenproductie een ondergeschikt doel wordt, dan is er sprake van een andere bestemming of gebruiksregel. Een plukdag van de bermen van eigen paden waar geen natuurafspraken gemaakt zijn, is eveneens toegestaan.

 

Een plukdag vereist vanwege het publieksaspect afstemming met de gemeentelijke evenementenvergunning. Een regelmatige plukdag als vast onderdeel van de bedrijfsactiviteiten moet zijn opgenomen in bestemmingsplanregels, volgens precieze uitleg.

 

BenB geeft geen geurhinder         

Vraag: Ik zit met mijn melkveebedrijf krap tegen het bedrijf van mijn agrarische buren. Ik wil een logeergebouw maar wil ook niet mijn buren belemmeren. Hoe zit dat?

 

Antwoord:

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) biedt bescherming aan personen tegen langdurige blootstelling aan geurhinder in gebouwen. Alleen gebouwen zijn dus geurgevoelig in de Wgv. Een gebouw is een geurgevoelig object als dat “bestemd is voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt is om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gemaakt”. Door deze omschrijving is de fantasie geprikkeld dat allerlei verblijf hieronder moet worden verstaan, zoals Bed and Breakfast en dagopvang ouderen. In een amendement van de Tweede Kamer is in het begrip het woordje ‘regelmatig’ geschrapt (2005/2006, 30 453, nr 19). Hieruit en uit eerdere uitspraken volgt dat een kortdurend verblijf in een gebouw, of dat nu regelmatig is of niet, van het gebouw geen geurgevoelig object maakt in de zin van de Wgv. Bij een logeergebouw is het dus de vraag of de personen er kortdurend (zoals recreanten) of langdurig verblijven (zoals expats). Een logeergebouw voor recreanten is zodoende in principe kortdurend en niet geurgevoelig. Echter, veel gemeenten en Omgevingsdiensten leggen de regels graag strenger uit dan nodig of anders gezegd: regels lijken als vanzelf steeds strenger te worden. Wees dus alert..

 

ECLI:NL: RVS:2013:BZ1290; Zaaknr UTR 14/2972

 

Crowdfunding slim oppakken       

Vraag:Ik lees veel over crowdfunding. Kan dat zo maar? Moet ik aan wetgeving voldoen?

 

Antwoord:

Crowdfunding staat voor deelname van klanten in bestedingen of investeringen van een bedrijf, organisatie of activiteit. Er zijn drie ingangen te onderscheiden die elk te verbinden zijn met andere wetgeving.

 

Ten eerste kan de deelname van klanten liggen in de exploitatie van een product of dienst. Meestal in de vorm van abonnement, klantenkaart, adoptie, kortingsactie, voorintekening en dergelijke: hierdoor neemt de klant deel in de financiële risico’s of lasten van de exploitatie.

 

Deze vormen gaan over aankoop of voorfinanciering van product of dienst: zij vallen onder het kooprecht en consumentenrecht. Wanneer het product of dienst normaal wordt geleverd, is bijna elke creatieve actie mogelijk.

 

Een tweede ingang is deelname in investeringen, in de vorm van schenking, lening of borg van aankoop van grond, realisatie van gebouwen of installaties. Ook feitelijke deelname in eigendom is mogelijk (aandeel).

 

Deze vormen gaan over geld lenen en eigendom van onroerend goed. Op dit onderdeel is de wetgever alert in de bescherming van de consument tegen misbruik.

 

Een derde ingang is deelname in maatschappelijke activiteiten op het bedrijf zoals donatie voor natuureducatie, sponsoring van PR-materiaal of een bijdrage in natura zoals vrijwilligerswerk in natuurbeheer.

 

Subsidie of fondsen zijn meestal gericht op één van de drie ingangen. Het onderscheid van de drie ingangen (exploitatie – vermogen – maatschappelijk) is belangrijk voor de wetgeving. Maak dit onderscheid in uw strategie voor crowdfunding.

 

Q-koorts zelf meewegen bij bouwplan    

Vraag: Moet ik bij bouwplannen rekening houden met Q-koorts?

 

Antwoord:

Q-koorts is een infectieziekte die kan worden overgedragen van dieren (met name geiten en schapen) op mensen. In 2011 zijn er in Nederland circa 100.000 mensen besmet waarvan er ongeveer 25 zijn overleden door de Q-koorts. De dieren kunnen tegen Q-koorts worden gevaccineerd.

Veel provincies hebben daarom een groeistop afgekondigd op de bouw van stallen voor geiten. Check dit ook voor jouw provincie.

 

Mestrecht is geen pacht     

Vraag: Als ik mestrechten heb op een perceel, geeft dat recht op pacht?

 

Antwoord:

Een overeenkomst voor het benutten van mestrechten tegen betaling van een geldsom en het zorg dragen voor het schoonmaken van de sloten is geen pachtovereenkomst. Het benutten van mestrechten wordt niet beschouwd als het in gebruik verstrekken ter uitoefening van de landbouw, zoals Burgerlijk Wetboek dit voor onderdeel pacht formuleert. Er is niet voldaan aan alle elementen van de wettelijke definitie pacht. Zoals bij een andere vraag is beantwoord, heeft de wet een zelfstandige toetsingsgrond wat onder pacht en huur valt.

 

Bron: Tijdschrift voor Agrarisch Recht, november 2013, reactie zaaknummer 200.086.702, Pachtkamer Hof Arnhem, uitgebreid beschreven door mr E.H.M. Harbers

 

Woonadres op recreatiewoning    

Vraag: Mijn vriendinnen wonen het hele jaar door in een recreatiebungalow. Per 2014 mogen ze daar niet meer ingeschreven staan. Ze vragen of ze mijn adres mogen gebruiken als postadres. Mag dit?

 

Antwoord:

Adressen van recreatiewoningen mogen niet worden gebruikt als woonadres. Inschrijving op uw adres (woning of bedrijfswoning) is een mogelijkheid waarbij de consequentie is dat niet alleen de post op uw adres komt maar ook alle overheidsgegevens en particuliere vorderingen op uw adres gaan gelden. Bovendien: mogelijke gevolgen voor inkomstenbelasting, afvalbelasting, vergunningtoets kamergewijze verhuur en dergelijke. Is uw woning een huurwoning dan geldt de inschrijving als onderhuur en dat is niet toegestaan. Personen mogen samen in een woning zijn ingeschreven indien ze tot één huishouden behoren zoals pleegkinderen of samenwonende broers. Soms kan een woning worden gesplitst in twee wooneenheden.

 

Onderdak seizoensmedewerkers 

Vraag: Ik heb seizoenswerkers nodig. Kan ik hen zo maar onderdak bieden?

 

Antwoord:

Huisvesting van tijdelijke medewerkers is een gevoelig punt. Het lijkt al snel op (tijdelijke) bewoning. Het is in Nederland niet toegestaan zo maar in een gebouw (tijdelijk) te wonen. We willen dat iedereen goed en veilig onderdak heeft. We willen niet dat verhuurders hiermee sjoemelen. Dat betekent dat de gemeenten een apart beleid hebben over verhuur van woningen of van gebouwen voor tijdelijke huisvesting. Het beleid is verwerkt in de regels van het bestemmingsplan voor uw bedrijf of op een andere locatie. Het woord in beleid en regels is arbeidsmigranten. Verhuurders van gebouwen kunnen hun gebouw voor hen beschikbaar stellen, na aanpassing van het bestemmingsplan, of door een beroep te doen op een tijdelijke bestemming op basis van de Crisis- en Herstelwet. Nu zal de gemeente niet wakker liggen van een slaapplek voor een stagiair op een hooizolder of stacaravan. Voor overnachting van ingehuurde seizoensmedewerkers ligt de grens duidelijk scherper.

 

De branche heeft ter bescherming van de arbeidsmigranten en voor borging van het tijdelijke karakter naar gemeenten toe, hiervoor een certificering bedacht, via het Keurmerk huisvesting arbeidsmigranten van Stichting Normering Flexwonen (SNF). De goede uitzendbureaus hebben een ‘sociaal’ keurmerk via de Stichting Normering Arbeid (ABU).

 

Is verhuur schuur ook pacht?       

Vraag: Valt het verhuren van mijn schuur wel of niet onder het pachtrecht?

 

Antwoord:

In 2007 is de Pachtwet vervallen. De pacht en huur zijn geregeld in het Burgerlijk Wetboek. Artikel 7:311 BW meldt dat er sprake is van een pachtovereenkomst indien de ene partij zich verbindt aan de andere partij om tegen voldoening van een tegenprestatie een onroerende zaak in gebruik te verstrekken ter uitoefening van de landbouw. Een hele zin. Anders gezegd: maakt u een afspraak voor (ver)huur van gebouw of grond voor agrarisch gebruik dan valt de verhuur onder het pachtrecht. Dit is ongeacht de bedoelingen van beide partijen. Of u het pacht of huur noemt, maakt niet uit. De wettelijke definitie stelt vast wat het is.

 

Er staat ‘ter uitoefening van de landbouw’. Dit betekent dat de wet er van uitgaat dat de ‘huurder’ een landbouwbedrijf is. De verhuurder hoeft geen landbouwbedrijf te zijn: het geldt voor elke eigenaar. Huur of verhuur voor hobbymatig gebruik zoals volkstuin, of niet-agrarisch gebruik zoals opslag tuintafels, valt niet onder het pachtrecht maar onder het huurrecht.

 

Waarom is het belangrijk of het huur heet of pacht? De overheid beschermt de rechten en plichten van (ver)huurder en (ver)pachter. Het gaat dan om opzegging, verlenging, tekortkomingen en dergelijke. Pacht geeft meer rechten voor voortzetting dan huur omdat een landbouwbedrijf nu eenmaal met seizoenen werkt. Voor pacht langer dan 6 jaar worden bedragen vastgesteld in het Besluit Pachtnormen. Ook voor de pacht van gebouwen gelden normen die afhankelijk zijn van de oppervlakte voor exploitatie. Ook daarom is het belangrijk te weten of het pacht of huur is.

 

Lees ook: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/landbouw-en-tuinbouw/vraag-en-antwoord/wat-zijn-de-maximale-pachtprijzen-voor-landbouwgrond

 

Of https://www.rvo.nl/onderwerpen/agrarisch-ondernemen/grond/pachten-en-verpachten

 

Werksituatie telt ook voor zzp’r

Vraag: Ben ik als opdrachtgever aansprakelijk bij het inhuren van een zzp’r?

 

Antwoord:

Bij het inhuren van een zzp’r of freelancer kan de opdrachtgever van de zzp’r een zogenoemde Verklaring Arbeidsrelatie (VAR) vragen: deze verklaring voorkomt aanslagen van loonheffing en premie bij u als opdrachtgever.

 

Als opdrachtgever bent u verantwoordelijk voor de werkomgeving van de zzp’r, freelancer of gedetacheerde indien dit werk binnen uw bedrijfsvoering, op uw gronden of in uw gebouwen wordt verricht. U heeft een zorgplicht voor de aansprakelijkheid, dwz dat u verplicht bent om te zorgen voor een veilige werkomgeving als de opgedragen werkzaamheden binnen de bedrijfsvoering liggen zoals een zzp’r die helpt met oogsten of bouwen. Bij de opdrachtgever ligt de bewijslast om te bewijzen dat aan de zorgplicht is voldaan. Pas indien u niet aan uw zorgplicht heeft voldaan, kan u nalatigheid worden verweten en kunt u eventuele schade als gevolg van die nalatigheid moeten vergoeden zoals letsel door een ongeluk.

 

De Hoge Raad oordeelde in 2012 dat ook zzp’rs een beroep kunnen doen op arbeidsrechtelijke bescherming bij arbeidsongevallen. Dit leidde tot aanscherping van de hiervoor beschreven zorgplicht bij het inhuren van arbeid. De zzp’r kan zelf een arbeidsongeschiktheidsverzekering afsluiten maar dat doet niets af aan de zorgplicht van de opdrachtgever.

 

Plattelandsonderneming nieuw begrip? 

Vraag: Het woord ‘plattelandsonderneming’? Is dit bruikbaar voor bestemmingsplannen?

 

Antwoord:

Het woord ‘plattelandsonderneming’ is in opkomst voor situaties van een nieuw type bedrijf in het platteland, anders dan het traditionele landbouwbedrijf. Het woord drukt uit dat er sprake is van een bedrijfsmatige opzet (het is een onderneming) dat gericht is op nieuwe producten en diensten van het platteland. In de meeste gevallen wordt met het woord ook gedoeld op gebruik of afhankelijkheid van gronden, net zoals grondgebonden landbouw. Het gaat dan om meer dan het erf of gebruik van gebouwen.

 

Het doet denken aan de omschrijving van ‘buitengebied gebonden activiteiten’. Dit zijn activiteiten die niet in de bebouwde kom kunnen omdat ze grond of ruimte nodig hebben, zoals dierenasiel, tuincentrum of hondenkennel. De benadering is hierbij enigszins defensief (‘het moet nu eenmaal een plek hebben’) terwijl het woord plattelandsonderneming een offensieve (aan het platteland bijdragende) benadering wil uitdrukken.

 

Het woord ‘plattelandsonderneming’ kan in een Omgevingsvisie goed uitdrukking geven aan ruimte voor een nieuw type van economische dragers in het buitengebied. Het woord kan in het bestemmingsplan worden bestemd: het kan een aanduiding zijn binnen een agrarische bedrijfsbestemming (met het voordeel dat bouw- en gebruiksflexibiliteit voor het gedeelte van de agrarische productie in stand blijft); het kan een aanduiding zijn bij de gemengde bedrijfsbestemming. Voor milieubeheer kan de bestemde plattelandsonderneming benadrukken dat de activiteiten binnen één inrichting moeten worden vergund.

 

Een omschrijving voor het bestemmingsplan zou kunnen zijn: Plattelandsonderneming: een bedrijf dat al dan niet gedeeltelijk als agrarisch grondgebonden bedrijf, producten of diensten aanbiedt die bijdragen aan de instandhouding van gronden en gebiedskwaliteiten, waarmee deze producten en diensten onlosmakelijk ruimtelijk en functioneel verbonden zijn.

 

Het woord doet denken aan het begrip plattelandswoning in de Wet Plattelandswoning. Zoals uit het bovenstaande blijkt is er geen relatie met deze wet en is de enige relatie dat het beiden gaat om nieuwe flexibiliteit in het buitengebied.

 

Landbouw wordt nevenfunctie     

Vraag: Hoe kunnen wij een bedrijf bestemmen waarvan de landbouwproductie niet meer de hoofdfunctie is?

 

Antwoord:

Allereerst: in de Wro is die functie de hoofdfunctie die ruimtelijk de hoofdfunctie is. De ruimtelijke hoofdfunctie is af te leiden uit de ruimtelijke omvang van grondgebruik, erf en gebouw, en uit de ruimtelijke effecten van met name verkeer. Een veel voorkomend misverstand is dat het inkomen leidend is voor vaststelling van de hoofdfunctie. Inkomen en tijdsbesteding (of de bezettingsgraad bij recreatie) zijn zo mogelijk indicatoren om de bedrijfsmatigheid vast te stellen, maar het zijn nooit doorslaggevende criteria voor het vaststellen van de hoofdfunctie voor de r.o.

 

Een eerste toets dient dus na te gaan of de constatering uit de vraag is gebaseerd op een juiste onderbouwing.(1)

 

Bij twee (of meer) ruimtelijke hoofdfuncties waarvan de landbouw er een van is, is volgens de systeemregels (2) een ‘gemengde’ bedrijfsbestemming een bruikbare uitkomst. Overigens kan volgens dezelfde systematiek een bedrijf worden bestemd tot bijvoorbeeld ‘Agrarisch bedrijf – met recreatiebedrijf’.

 

In beide gevallen is het vereist na te gaan of de regels ruimte geven aan bouwmogelijkheden voor de agrarische productietak in dezelfde mate als is voorzien in de bestemming van agrarisch bedrijf.

De gemengde bestemming biedt beleidsmatig meer mogelijkheden voor maatwerkbeleid en voor een ontsnapping uit het in sommige provincies strakke beleid voor nevenactiviteiten op agrarische bedrijven.

 

Zie ook vraag: plattelandsonderneming.

 

(1) Door de nadruk op erf en gebouwen raakt gemakkelijk de betekenis van het bedrijf voor het agrarisch landschap (grondgebruik en oppervlakte) uit beeld. Evenzo wordt de eerste indruk van de bezoeker bepaald door het visuele beeld van de ontvangst op het terrein en gebouwen, en is de inzet voor de agrarische productie gemakkelijk als ‘ondergeschikt’ te beleven.

 

(2) zie Omgevingswet en ‘oude’ SVBP 2012

 

Agrarisch bedrijf of toch niet        

Vraag: Voor de belasting ben ik een agrarisch bedrijf en geregistreerd bij het productschap, maar ik krijg geen agrarische bestemming. Hoe kan dat?

 

Antwoord:

Elke wet kent een eigen definitie over wat een ‘bedrijf’ is. Dat is logisch omdat een wet over een onderdeel van onze maatschappij gaat, en voor dat onderdeeltje begrippen vaststelt. Je kunt een bedrijf zijn voor de inkomstenbelasting (zoals zelfstandigenaftrek) maar niet voor de btw. Je kunt voor de fiscus een bedrijf zijn en toch geen bedrijfskrediet krijgen. Voor de Kamer van Koophandel geldt geen basisomvang. Milieubeheer spreekt over een ‘inrichting’. Veel ondernemers maken zich druk over deze verschillen. Het beste is om de verschillen te accepteren en er rekening mee te houden. De meeste vragen rond het begrip ‘bedrijf’ komen bij het bestemmingsplan vanwege de behoefte om te bouwen.

 

Het bestemmingsplan kent eveneens een eigen benadering van het ‘bedrijf’. Uitsluitend landbouwbedrijven mogen bouwen in het buitengebied omdat zij grond nodig hebben. De rest van Nederland hoort in de bebouwde kom te bouwen. Op dit basisprincipe – met alle uitzonderingen – is ons ‘bouwrecht’ gebouwd. Je moet dus een landbouwbedrijf zijn. Hiervoor wordt het begrip volwaardig bedrijf gebruikt, en soms ook reëel bedrijf.

 

Wanneer ben je dan volwaardig? Een activiteit is volwaardig indien de landbouwtak een inkomen geeft voor één volwaardige arbeidskracht, één gezinsinkomen oplevert. Je kunt volstaan met een plan met kengetallen en standaardcijfers: van de landbouwtak. Andere inkomsten zoals uit zorg, doen er niet toe: het gaat in principe eerst om de agrarische productie! Verwerking (zoals kaas of groentepakketten) kan er vaak wel bij worden opgeteld. Is de bedrijfsopzet een mix van meerdere takken, dan hangt het sterk van het beleid van de gemeente af of medewerking is te verwachten. Elke gemeente mag dit zelf bepalen.

 

Vooral als je wilt gaan bouwen, wordt deze volwaardigheid getoetst. Het gebruik van de grond voor ‘landbouw’ wordt vaak niet getoetst hoewel de gronden in veel bestemmingsplannen formeel ook uitsluitend mogen worden gebruikt door volwaardige agrarische bedrijven. Voor grondgebruik is geen vergunning nodig. Wanneer iemand als starter grond gebruikt (en verder als bedrijf is ingeschreven), leidt dit al snel tot het misverstand dat je ook voor het bestemmingsplan een bedrijf bent (en dat je dus denkt dat je op je grond mag bouwen: een veldschuur, een kas, een schuilstal, en het liefst ook een woning).

 

Het kan dus inderdaad voorkomen dat de ene regeling u een bedrijf noemt, en een andere wet niet.

 

Verbreding niet per se in nieuwe rechtsvormen

Vraag: Ik hoor allerlei juridische constructies van collega’s die een tweede tak beginnen. Moet dat echt of kan het ook binnen mijn landbouwbedrijf?

 

Antwoord:

Een multifunctioneel bedrijf is uniek omdat de landbouwtak verbonden is met uw andere activiteiten. De kleintjes in de kinderopvang mogen de kalfjes voeren. Cliënten in de zorg doen nuttig en zinvol werk in het seizoensritme van de boerderij. Juist die samenhang maakt dat u iets bijzonders te bieden heeft. U presenteert uw bedrijf naar buiten als één geheel. En in uw dagelijkse werk zijn alle activiteiten in elkaar gevlochten.

 

Die samenhang van landbouwtak en neventak is voor veel wet- en regelgeving belangrijk. Het leidt tot één bestemming in bestemmingsplan, één inrichting voor milieuvergunning en geurtoets, gebruik van landbouwvrijstelling voor waardeverandering, of afrekening als één fiscale eenheid. Indien deze samenhang binnen het werk van het familiebedrijf vertrekpunt is, is er niet direct een reden tot juridische opsplitsing. Er kunnen andere redenen zijn om te splitsen. Meestal als gevolg van samenwerking met derden. Bedenk dan dat juridische opsplitsing ook kan leiden tot opsplitsing voor vergunningen (dit is geen automatisch gevolg! Alle regels werken meestal los van elkaar).

 

De bedrijven die kiezen voor aparte bedrijfsvormen voor de tweede tak, doen dit meestal om verantwoordelijkheden en zeggenschap te scheiden bijvoorbeeld omdat één iemand binnen de familie de tak (grotendeels) uitvoert, of omdat de tak juist bij iemand buiten het landbouwbedrijf komt te liggen.

 

Bij verpachting is een niet-agrarische neventak geen onderdeel van de pachtovereenkomst: dit moet apart worden afgesproken.

 

Als een bedrijf de klant als investeerders wil laten deelnemen is een aparte rechtspersoon handig. Een ‘vriendenstichting’ kan dan bijvoorbeeld geld lenen aan het bedrijf.

 

Tip: Op zoek naar de juiste rechtsvorm voor uw bedrijf? Download en lees voor concrete voorbeelden de brochure ‘Rechtsvormen in de multifunctionele landbouw’ over de meest geschikte rechtsvormen van www.multifunctionelelandbouw.nl en brochure Multifunctionele landbouw en de fiscus, nov 2011. Zie ook vraag over landbouwvrijstelling.

 

Bord aan de weg?   

Vraag: Mag ik voor mijn bedrijf een bord aan de weg plaatsen, en hoe zit het met wegwijzers naar mijn bedrijf?

 

Antwoord:

a.Het plaatsen van informatie- of reclameborden is een weerbarstig onderwerp. De bemoeienis verschilt sterk per gemeente. Hoofdregel is dat borden geen verkeersafleiding moeten geven: op eigen erf achteraf beoordeeld door de wegeigenaar, en in de wegberm altijd vooraf beoordeeld door de wegeigenaar (Wegenwet). Gemeenten vinden de ‘veiligheid en openbare orde’ van reclame, welstands- of landschapseffecten zo belangrijk dat zij in de APV (Algemeen Plaatselijke Verordening) en soms bestemmingsplan eigen regels voor borden hebben opgesteld. Een gemeente zegt het zo: “Voor allerlei reclame-uitingen – zoals uithangborden, reclameposters of spandoeken – gelden regels. Als dat niet zo was, zou de hele gemeente er binnen de kortste keren als één grote advertentie kunnen uitzien.” Veel gemeenten vinden dat elk bord via een omgevingsvergunning vooraf moet worden getoetst: dan kunnen zij alles vooraf toetsen als (of namens) de wegeigenaar en als handhaver van eigen regels. Raadpleeg dus eerst de website van uw gemeente onder APV.

 

Dit alles geldt zowel voor tijdelijke als vaste borden, als ook voor spandoeken. Borden en spandoeken die juist bedoeld zijn voor verkeerswaarschuwingen, bijvoorbeeld bij een evenement of maatschappelijke actie, worden anders beoordeeld dan reclame- of informatieborden. Het maakt niet uit of de borden vast in de grond staan of mobiel zijn. Er zijn meestal geen afstandsnormen vanaf de weg geregeld; de zichtbaarheid en afleiding zijn dus de -vaak subjectieve- criteria. U moet dit zelf inschatten en bij grote twijfel de wegbeheerder of gemeente raadplegen. Bouwborden zijn (tijdelijk en) zonder vergunning toegestaan, evenals borden voor maatschappelijke acties.

 

Kortom: neem verantwoordelijk bij uw keuze over de aard en de plek van het bord vanuit het aspect ‘verkeersveiligheid’, dan is uw verhaal op orde: waarbij u voor een bord in de wegberm altijd toestemming vraagt, en waarbij u voor bord op eigen erf en gevel eerst de gemeentesite leest.

 

NB Gemeenten kunnen reclamebelasting (precariobelasting) heffen voor geplaatste informatieborden.

 

b.Wegwijzers of verwijzingsborden staan in de wegberm en zijn dus altijd afhankelijk van de medewerking van de wegeigenaar. De overheid ziet dit niet als een veiligheidsaspect maar als een technische vraag van de weginrichting. Gemeenten en provincies gebruiken daarom voor toeristische wegwijzers de CROW-richtlijn Toeristische bewegwijzering. De richtlijn heeft geen wettelijke basis; het is een handvat. Lokale verschillen kunnen dus voorkomen. Veel gemeenten hebben – vaak met de recreatieve sector – afspraken gemaakt welke gezamenlijke uitstraling van de recreatie is gewenst. Bebording en bewegwijzering hoort hier dan bij. (De richtlijn is uitsluitend op papier beschikbaar ad €32 bij CROW; vraag uw gemeente of provincie om een kopie van voor u relevante pagina’s .)

 

Het neerzetten van tijdelijke weg- en parkeerwijzers voor evenementen is het beste aan te kaarten bij de aanvraag voor een evenementenvergunning. Het zo maar plaatsen van bordjes in de wegberm (‘Feest Jan rechtdoor’) is in principe verboden en de politie kan verwijdering eisen. Net zoals bordjes voor bouwverkeer wordt plaatsing van dit type bescheiden bordjes gedoogd. Denk er in ieder geval aan de bordjes erna op te ruimen.

 

c. Met de komst van de Wabo (omgevingsrecht) menen sommige gemeenten dat voor borden –welke ook – altijd een omgevingsvergunning is vereist; dat is niet juist. Gemeenten moeten kunnen aangeven waar het is geregeld. Vraag daarom altijd vooraf en neutraal: “Waar staat het? Dan weten we waar ik, en u, op moeten letten.”

 

Zelf BSO en BTW    

Vraag: Ik wil starten met een BSO op de boerderij. Moet ik dan 21% BTW in rekening brengen, net als voor mijn boerderijeducatie?

 

Antwoord:

BSO (Buiten Schoolse Opvang) kunt u op twee manieren regelen, met beiden een apart BTW regime:

 

1. U voldoet met uw BSO aan alle eisen zoals gesteld in de Wet en het besluit Kinderopvang en u bent bovendien een geregistreerd kindcentrum in het Landelijk Register Kinderopvang (LRK). Uw BSO op de boerderij is vrijgesteld van BTW: u brengt dus geen BTW in rekening bij de ouders (en u heeft geen aftrek van het BTW-deel van de uitgaven).

 

2. U voldoet niet aan de eisen van de Wet Kinderopvang of u bent niet geregistreerd in het Landelijk Register Kinderopvang. Uw BSO op de boerderij is een dienst en belast met 19% BTW: u brengt dus 19% BTW in rekening bij de ouders (en u heeft wel aftrek van het BTW-deel van de uitgaven).

 

Kortom: alleen een BSO die voldoet aan de eisen in de Wet Kinderopvang en is geregistreerd in het Landelijk Register Kinderopvang is vrijgesteld van BTW. Sinds 1 januari 2011 hebben ouders alleen recht op kinderopvangtoeslag als hun kinderopvangorganisatie, gastouderbureau en gastouder staan geregistreerd in het LRK. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de inhoud en kwaliteit van het LRK. De Belastingdienst mag via het LRK controleren of ouders recht hebben op kinderopvangtoeslag, en controleert zo meteen of uw BSO is vrijgesteld van BTW. Elke gemeente moet toezicht houden op de Wet Kinderopvang. De gemeenten hebben dat landelijk uitbesteed naar de GGD’s.

 

BSO op bezoek, ook BTW

Vraag: Als educatieboer moet ik 21% BTW in rekening brengen als een schoolklas langskomt. Geldt dit ook voor BSO groepen die langskomen?

 

Antwoord:

Voor nevenactiviteiten op de boerderij geldt dat de fiscus die voor de BTW los ziet van het landbouwbedrijf. Voor de BTW verricht u met educatie een dienst waarvoor u 19% BTW in rekening moet brengen. Het maakt niet uit of er dan een school, een stichting of een BSO groep langskomt. De BSO waar u de educatie in rekening brengt, maakt vaak zelf gebruik van de vrijstelling van BTW onder de Wet Kinderopvang, zodat zij geen BTW kunnen verrekenen. Dit betekent niet dat BSO’s uitsluitend facturen zonder BTW ontvangen: ook het eten voor de kinderen is inclusief BTW en die BTW wordt gewoon door de BSO betaald. Het is uw eigen verantwoordelijkheid als educatieboer om de BTW te regelen. Als een BSO stelt een factuur ‘zonder BTW’ te wensen, verleggen zij de BTW-vraag naar u als bedrijf. En: vermeld u op uw factuur geen BTW, dan is het bedrag voor de fiscus inclusief BTW.

 

Als u gebruik maakt van de landbouwregeling voor BTW-vrijstelling, dan bepaalt de omvang van de inkomsten van de nevenactiviteiten of u werkelijk dit BTW-bedrag moet afdragen. De grens ligt in 2011 bij € 1.883,– aan af te dragen BTW (kleine ondernemersregeling): zou u minder BTW moeten betalen dan dit bedrag, dan hoeft u niet af te dragen. U stuurt wel een factuur met BTW, maar bij uw aangifte van de BTW valt u onder de kleine ondernemersregeling en hoeft u geen BTW af te dragen of krijgt u de reeds afgedragen BTW weer terug van de belastingdienst.

 

Zie ook het antwoord ‘educatie en BTW’.

 

Overigens: als educatie maar een enkele excursie met onkostenvergoeding ‘voor de limonade’ betreft en u voor boerderijeducatie geen uurvergoeding wilt ontvangen, dan kent de fiscus een aparte IB-regeling kleine neveninkomsten voor ‘excursies, rondleidingen en lezingen’. De fiscus werkt mee aan vergoeding van onkosten voor lezingen en rondleidingen, op uw bedrijf of elders.

 

Overigens: activiteiten in de zorglandbouw en kinderopvang verrichten diensten waarvoor door de fiscus is bepaald dat geen BTW in rekening gebracht en verrekend mag worden.

 

Bezoekers op open wagen

Vraag: Bij onze open dag vervoerden we de bezoekers achter de trekker op een open wagen, gezellig ingericht met strobalen voor een goed zitcomfort. We rijden dan over ons eigen land en ook een klein stukje over de openbare weg. Mag dat zomaar?

 

Antwoord:

Nee, dit is niet toegestaan op de openbare weg. Het is namelijk volgens het Reglement verkeersregels en verkeerstekens verboden “personen te vervoeren in de open of gesloten laadruimte van een motorvoertuig of bromfiets en in of op een aanhangwagen achter een motorvoertuig of bromfiets.” Daar is maar één uitzondering op: als het vervoer gebeurt in een door de gemeente goedgekeurd evenement, zoals een optocht. Bijvoorbeeld met carnaval. Indien u zo’n goedgekeurd evenement met een door de gemeente verleende vergunning hebt, kan uw verzekeringsmaatschappij een maatwerkoplossing bieden voor de aansprakelijkheidsverzekering tijdens het evenement.

 

Het is volgens het Reglement verkeersregels en verkeerstekens niet expliciet verboden om met een wagen achter uw trekker personen te vervoeren op uw eigen land, maar de intentie van de wet is dat er uitsluitend personenvervoer plaatsvindt met daarvoor bedoelde en ingerichte vervoermiddelen. Uw verzekeraar zal u dus niet verzekeren voor personenvervoer met ongeschikte middelen. U kunt daarom niet met platte wagens, tractoren, e.d. personen vervoeren, want die zijn bedoeld en ingericht voor goederentransport of als werkmaterieel.

 

U bent altijd verantwoordelijk en aansprakelijk voor uw bezoekers. U kunt als vervoerder aansprakelijk gesteld worden bij ongelukken met de passagiers. De verantwoordelijkheid en daarmee de aansprakelijkheid van de van bestuurders van tractoren waarmee personen worden vervoerd, weegt zeer zwaar en is niet te verzekeren. Zeker niet met vervoer van kinderen en ook niet op eigen terrein. U kunt wel één persoon op de bijrijdersplaats van de trekker vervoeren, omdat dit een officiële zitplaats is. Zie ook de vraag over bijrijderszitje.

 

Wilt u personen vervoeren met de tractor, dan zult u moeten investeren in een daarvoor ingerichte wagen met deugdelijke en veilige zitplaatsen en een kenteken (wegtreintje) én daarover ook met de betreffende wegbeheerders en de verzekeraar uitdrukkelijke overeenstemming moeten hebben. Zie ook de vraag over wegtreintjes. Uw verzekeringsmaatschappij kan extra eisen stellen, bijvoorbeeld met betrekking tot de veiligheid van het voertuig (constructie, afsluitbare ingang, relingen e.d.). Deze eisen kunnen per maatschappij verschillen.

 

Als de wagen getrokken wordt door één of meer paarden, mogen daarmee personen worden vervoerd, ook op de openbare weg. Sommige gemeenten hebben in hun Algemeen Plaatselijke Verordening regels gesteld voor het gebruik van wagens achter paarden zoals huifkarren; soms is daar dan een gemeentelijke vergunning of ontheffing voor nodig en worden ook eisen gesteld aan de bestuurder (vaardigheid) en wagen of huifkar (bewijs van deugdelijkheid). Zie ook de vraag over huifkarren en wegtreintjes.

 

Meerijden op trekker?        

Vraag: Bij mijn camping komen veel kinderen, en die laat ik wel eens meerijden op het bijrijderszitje op de trekker. Kan dat?

 

Antwoord:

Een bijrijderzitje is een officiële zitplaats en dus is het daarop plaatsnemen en meerijden van een persoon toegestaan volgens de wet. U bent als eigenaar en bestuurder van de trekker wel verantwoordelijk voor de veiligheid van de meerijdende kinderen. U bent daarom ook aansprakelijk als er iets vervelends gebeurt. Omdat een bijrijderszitje in een trekker een officiële zitplaats is, kan uw bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering bij een ongeval geen dekking weigeren. U moet zich echter wel afvragen of een bijrijderszitje een veilige zitplaats is, zeker voor kinderen en andere onervaren passagiers; de verantwoordelijkheid hiervoor ligt altijd bij de bestuurder.

 

Controlekosten zelfzuivel, eieren en vlees

Vraag: Op ons akkerbouwbedrijf verkochten we altijd groente en fruit aan huis. Hier zijn geen controlekosten aan verbonden. Mijn zoon en zijn nieuwe vriendin willen nu uitbreiden met zelfgemaakte zuivelproducten, eieren en diepvriesvlees van onze runderen. Opeens moeten we zelf de controlekosten betalen. Is het terecht dat de kosten voor zuivelbereiders bij de boerderijzuivelbereiders zelf liggen?

 

Antwoord:

Hoe kwetsbaarder het product, hoe strenger de eisen. Bij meer kwetsbare producten als zuivel, vlees en eieren zullen er dus vaker controles worden uitgevoerd en verplichte monsters worden genomen om de kwaliteit van het product te controleren en te bewaken.

 

Alle producten die u verkoopt en verwerkt zijn onderworpen aan een voedselveiligheidsplan (hygiënecode), waarin de soort en frequentie van de controle is afgesproken. Het zelf verkopen of verwerken van groente of fruit geeft geen verplichte controlekosten voor de boer of verwerker (jam, soepproducent etc), de controle op deze producten valt onder de Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) en is een publiek betaalde controle.

 

Zelf zuivel verwerken, eieren stempelen of verkopen en zelf (laten) slachten geven wel verplichte controlekosten voor de boer en voor de verwerker (slager). Deze controles zijn geregeld via de Landbouwkwaliteitswet en de controle is uitbesteed aan verschillende organisaties en gedeeltelijk geprivatiseerd. Voor het veilig verwerken van boerderijzuivel, waarin Nederland een lange traditie kent, is dat het COKZ (Centraal Orgaan Kwaliteit Zuivel). Voor het slachten en verwerken van vlees is dat de KDS (Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector) en voor eieren het CPE (Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten). Het is wettelijk terecht dat een (gedeelte van) de controlekosten voor kwetsbare producten bij de producent of verwerker liggen.

 

Overigens zijn de supermarkten het er niet mee eens dat zij ook tot de heffingsplichtigen behoren voor eieren. De rechtbank in Utrecht stelde de supermarkten in het gelijk. (Uitspraak LJN: BO9319, Rechtbank Utrecht , SBR 10/2737 d.d. 30-12-2010). Het ministerie van EL&I gaat tegen deze uitspraak van de bestuursrechter in beroep. Pas als het ministerie dit hoger beroep verliest, heeft het mogelijk gevolgen voor de controlekosten op basis van de Landbouwkwaliteitswet.

 

Kinderopvang kan goed in de woning     

Vraag: De gemeente heeft mij goedgekeurd (geregistreerd) voor de gastouderregeling. Dat doe ik thuis in de woning, op 40 m2, en dit is goedgekeurd en gecontroleerd door GGD. Kan ik dit omzetten naar kinderopvang?

 

Antwoord:

Er zijn verschillende soorten kinderopvang die worden onderscheiden in formele en informele opvang.

 

a. Formele opvang omvat de kinderdagopvang, de buitenschoolse opvang, de gastouderopvang en de ouderparticipatiecrèches. De formele opvang valt onder de Wet kinderopvang, moet voldoen aan kwaliteitseisen en staat geregistreerd in het Landelijk Register Kinderopvang (LRK). Sinds 1 januari 2011 hebben ouders alleen recht op kinderopvangtoeslag als hun kinderopvangorganisatie, gastouderbureau en gastouder staan geregistreerd in het LRK. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de inhoud en kwaliteit van het LRK. De Belastingdienst mag via het LRK controleren of ouders recht hebben op kinderopvangtoeslag. Elke gemeente moet toezicht houden op de Wet Kinderopvang hetgeen landelijk is uitbesteed naar de GGD’s.

 

b. Informele opvang bestaat uit de peuterspeelzalen, tussenschoolse opvang (overblijven), vrienden-/familiediensten, tieneropvang, au-pairs of een incidentele oppas. De regels van de Wet kinderopvang gelden niet voor de informele opvang. Er geldt geen kinderopvangtoeslag (bron: www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/kinderopvang).

 

Het bestemmingsplan bepaalt of u op uw plek kinderopvang mag doen. Het gaat dan om de omvang (ruimte, verkeer) die de kinderopvang inneemt, hetzij formeel hetzij informeel (peuterspeelzaal). Als de gemeente uw registratie meldt of goedkeurt, of de GGD uw plek goedkeurt, wil dat nog niet zeggen dat u toestemming heeft vanuit het bestemmingsplan. Dit moet u apart afspreken. Kleinschalige kinderopvang in de woning kan worden gezien als beroep aan huis; dit hangt van de welwillendheid van de gemeente af. Kinderopvang met een grotere oppervlakte in de woning (meestal meer dan 45 à 60 m2 wat gebruikelijk is bij beroep aan huis) of met een ruimte buiten de woning, moet passen in het bestemmingsplan. In de gemeentelijke Welzijnsvisie oof Omgevingsvisie staat hoe de gemeente om wil gaan met kinderopvang in het buitengebied, alle aspecten bekijkend. Dat is voor u als ondernemer voor de lange termijn van belang.

 

Kleine recreatiegebouwtjes vaak lastig   

Vraag: Ik ben als agrarisch bedrijf benaderd door een organisatie die bij ons een bijzonder soort recreatiehutten wil plaatsen. Dat is misschien ook iets voor Buitenschoolse Opvang. Waar moet ik voor vergunningen aan denken als ik in gesprek ga?

 

Antwoord:

Het bestemmingsplan van de gemeente bepaalt wat u als onderdeel van het agrarische bedrijf mag bouwen. Nieuwbouw voor nevenactiviteiten is niet alle bestemmingsplannen opgenomen; verbouw van overtollige gebouwen bijna altijd wel. U snapt het trucje. Bij het ‘verblijven van mensen’ in recreatiehutten komt ook geurhinder meekijken. Geurhinder-normen van verblijfsrecreatie kunnen de veehouderij van de buren onbedoeld belemmeren. De uitleg verschilt per regio. Geurhinder ter bescherming van de recreant kan niet uw eigen veehouderij belemmeren; het is één ‘inrichting’.

 

Bij uw gesprek is het voor u van belang om naast het bestemmingsplan de gemeentelijke beleidsvisies na te gaan: deze stellen vast of uw gemeente recreatie bij de boer ziet zitten. Deze visie van uw gemeente is voor uw strategie bepalend. Waar een gemeente iets niet wil, is het onverstandig te blijven duwen en trekken. Het is dan beter u te richten op wat uw gemeente wel wil.

 

Voor bestemmingsplannen is de juridische en eigendomsconstructie niet van belang. Iemand anders kan dus een gebouw plaatsen of huren. Wat wel van belang is dat de verblijfsrecreatie bij het bedrijf hoort, ruimtelijk gezien. Is het een ‘trucje’ voor een nieuwe camping dan zijn het twee bestemmingen en volgt een aparte afweging. Als het los staat, kan de nieuwe camping omgekeerd uw eigen veehouderij gaan belemmeren.

 

In het algemeen is dus de plek op uw erf, de verwevenheid met het landbouwbedrijf en de oppervlakte van de recreatiehutten bepalend voor de uitleg van de bestemmingsplanregels. In de hutten is dan eveneens opvang van kinderen mogelijk: een extra factor is dan de verkeershoeveelheid, (verkeers)veiligheid, en soms gezondheid. Daarom kijken gemeenten hier kritisch naar. Bij een aanvraag voor een bouwvergunning dient u het andere gebruik dan recreatie aan te kaarten: het Bouwbesluit (zoals constructie en brandveiligheid) kan bij een ander gebruik (zoals bso) andere eisen stellen. Gemeenten zijn terecht alert op het tegengaan van permanente bewoning van recreatieruimtes. In de opzet kunt u hier rekening mee houden, zoals het weglaten van een keukentje.

 

Zorglandbouw rekent niet met btw

Vraag: Wij hebben al heel lang een zorgboerderij, en ik bracht altijd BTW in rekening bij mijn cliënten. Nu zegt mijn cliënt dat dit niet meer nodig is. Klopt dat?

 

Antwoord:

Zorgboerderijen zijn met ingang van 1 januari 2002 vrijgesteld van BTW-heffing voor hun zorgprestaties. Dit betekent ook geen verrekening van de BTW van de inkoop. Voor die tijd moesten zorgboerderijen BTW afdragen over de vergoeding die zij ontvangen voor de opvang van zorgvragers. Per 1 januari 2002 is dit veranderd. De BTW-vrijstelling voor zorgboerderijen is vastgelegd in de Wet op de Omzetbelasting 1968.

 

Tweede bedrijfswoning is lastige afweging

Vraag: Hoe kom ik aan een tweede agrarische bedrijfswoning?

 

Antwoord:

De vraag over een tweede agrarische bedrijfswoning wordt beantwoord via de Wet ruimtelijke ordening en straks Omgevingswet. Het gemeentelijk beleid in de Omgevingsvisie en de gemeentelijke regels in bestemmingsplan zijn dan bepalend. De meeste provincies hebben echter een richtlijn over tweede bedrijfswoningen die gemeenten moeten opvolgen: het is bijna overal een ‘nee’.

 

Desondanks zijn er landelijke principes in beleid en regels die een opening voor een tweede woning kunnen bieden.

 

In Nederland geldt het algemene beginsel dat er in het buitengebied niet gebouwd wordt en dat de landbouw de belangrijkste uitzondering is omdat zij van de gronden afhankelijk is. Bijna alle beleid en regels bouwen op dit principe. Enkele provincies en gemeenten koersen aan op een bredere benadering: die van plattelandseconomie. Het is een misverstand dat agrarische bedrijven die verbredingsactiviteiten dezelfde bouwrechten en gebruiksrechten hebben als de zogenaamde uitzondering voor het landbouwbedrijf.

 

Voor agrarische bedrijven als hoofdfunctie (agrarische bestemming) geldt dan meestal:

 

• Een normale opvolgingssituatie is geen reden voor een tweede bedrijfswoning. Tijdelijke dubbele bewoning kan worden opgevangen met ‘aanleunwoningen’(extra m2 of m3) voor de ‘rustende boer’. Ook extra woonruimte voor mantelzorg is tegenwoordig in veel gemeenten geregeld.

• Bij een opvolging waarin twee opvolgers het bedrijf opvolgen kan een tweede woning worden toegestaan. Soms wordt dit omzeild door het bedrijf te splitsen waardoor er feitelijk een afweging is van een nieuwvestiging. Bij twee opvolgers: a. bestemmingsplanmatige splitsing op twee locaties: er moeten twee volwaardige bedrijven resteren (juridisch en economisch kan het één bedrijf zijn); b. samen een meermansbedrijf opp één locatie, met twee maal volwaardigheid en met gelijkwaardige inbreng van de twee ondernemers. Dit laatste komt voor in de glastuinbouw en in de melkveehouderij (vooral Friesland). Bij dit type tweede bedrijfswoning wordt vaak de eis gesteld dat de tweede woning duidelijk op het erf ligt, en soms zelfs naast elkaar als duidelijke uitstraling van het meermansbedrijf en om zelfstandige afsplitsing te verhinderen.

• Bij landbouwbedrijven die een tweede tak ontwikkelen waarbij deze tweede tak niet gericht is op de primaire productie (kaasverwerking en zorglandbouw zijn secundaire producties), dan geeft de secundaire tak geen aanleiding tot een woning. In bijna alle provincies en gemeenten wordt dit afgewezen. Indien een neventak of tweede tak een dusdanige omvang heeft dat toezicht ter plaatse door een extra woning nodig is, dan wordt de planologische grens overschreden en behoort de neventak zich in de ‘bebouwde kom’ te ontwikkelen, zo is het algemene beleid. Dit neemt niet weg dat er allerlei situaties en motivaties (sociale, ruimtelijke of economische, speculatieve, woonuitbreidingsgerichte) zijn/ontstaan om hiervan af te wijken. Overigens is het voor veel beroepen ‘handig’ bij de werkruimte te wonen: het is helder dat dit beslist geen ruimtelijk argument is. De noodzaak van toezicht wordt ook in de primaire landbouw zwaar gewogen: het automatisme dat elk agrarisch bedrijf een eerste woning nodig heeft, is in veel provincies al verlaten.

• NB Het bieden van verblijfruimte aan zorgvragers, tijdelijke huisvesting aan werknemers of overnachting voor recreatie op het agrarische bedrijf staat hier los van. Het is niet aan te raden – hoe verleidelijk ook – om deze mogelijkheden te benutten voor permanente bewoning als tweede bedrijfswoning. Het bieden van huisvesting aan zorgvragers of werknemers kan overigens als woonruimte worden getypeerd voor ruimtelijke ordening, Wet milieubeheer, WOZ/belasting, rioolaansluiiting e.d: de typering door een andere wet als ‘woonruimte’ geeft geen automatisch recht op het gebruik als woning volgens bestemmingsplan of Woningwet.

 

Is Neospora besmetting geregeld?

Vraag: Op ons boerenwandelpad komen ook honden. Is er gevaar voor besmetting Neospora van mijn koeien? Zijn hier regels voor?

 

Antwoord:

De parasiet Neospora canicum is een belangrijke veroorzaker van abortus onder runderen. De hond fungeert als gastheer voor deze parasiet en brengt deze over via de ontlasting in het gras (weiland of maaisel) dat de koe eet. Het Kenniscentrum Recreatie heeft hiernaar al in 2008 onderzoek laten doen. Neospora komt in Nederland voor op 76 procent van de melkvee bedrijven en 61 procent van vleesveebedrijven . De kans op overdracht van moederkoe op kalf is veel groter dan de kans op besmetting van de koe door de hond. Deze kans is slechts 4,5 procent. Dat komt neer op 1,4 besmettingen per 100 runderen per jaar. De eigen hond van het bedrijf blijkt een belangrijke factor op bedrijven met Neospora. De hond van bezoekers of recreanten geeft dus een hele kleine extra kans op besmetting.

 

Er zijn geen wettelijke regels. Agrariërs kunnen huisregels maken. Zij kunnen besmetting beperken door de eigen hond en andere honden hun behoefte te laten doen op plekken waar koeien er niet mee in aanraking komen zoals wegbermen, en de honden aan te lijnen op wandelpaden.

 

Maisdoolhof, geen moeilijke puzzel

Vraag: Heb ik voor een maïsdoolhof een vergunning nodig?

 

Antwoord:

Er zijn verschillende vormen van doolhoven en labyrinten op agrarische gronden. Een doolhof is een puzzeltocht met een onzichtbare route en keuzen (zoektocht); een labyrint is een pad, meestal zichtbaar en met één vaste route naar eindpunt. Doolhoven worden vaak gecombineerd met puzzelthema’s als dagje uit. Omdat maïs vanaf half augustus tot begin oktober voldoende hoog is voor een puzzelroute, worden er veel maïsdoolhoven aangelegd waarbij het patroon inspeelt op het thema (bijvoorbeeld ‘piraterij’ of ‘Asterix’).

 

Een doolhof of labyrint kan dus variëren van een simpele wandeling op een agrarisch beteeld perceel tot een toeristisch product en evenement. De vergunning hangt af van de ‘zwaarte’ van de activiteit(en):

 

• Het aanleggen van een onverhard pad op agrarisch beteelde grond kan geen probleem geven. Sommige gemeenten zullen dit plaatsen onder de medebestemming ‘extensief recreatief medegebruik’. Als de agrarische productie niet meer het hoofddoel is, maar recreatie, kan dit strijdig worden met de agrarische hoofdbestemming. Overigens: een doolhof (hagen; schermen) in een recreatiebestemming zal meestal goed passen, en in een natuurbestemming meestal onmogelijk zijn.

• Bouwsels (bruggen, uitkijktorens), verhardingen (ook tijdelijk) en tijdelijke gebouwen zijn onderwerp van het bestemmingsplan. Ook parkeerterrein. Dit dient u voor te leggen aan de gemeente. Handig is wellicht de evenementenvergunning. In deze vergunning zijn tevens afspraken te maken over parkeren, veiligheid, periode, openingstijden, ‘horeca’, afval e.d. zodat daarover geen misverstanden ontstaan.

• Is het doolhof een structureel gebruik van een vaste plek (dus jaarlijks), dan is een (mede)bestemming noodzakelijk. De verwoording van deze medebestemming hangt af van bovengenoemde ‘zwaarte’.

 

Vergunning voor huifkar

Vraag: De gemeente vraagt of ik een vergunning heb voor mijn huifkar. Waarom? En waar moet ik nog meer aan denken?

 

Antwoord:

Als er geen personen worden vervoerd met de huifkar is er geen vergunning nodig.

 

Als de huifkar getrokken wordt door een motorvoertuig (bijvoorbeeld een tractor), dan mogen er geen personen worden vervoerd. Het is namelijk volgens het Reglement verkeersregels en verkeerstekens verboden “personen te vervoeren in de open of gesloten laadruimte van een motorvoertuig of bromfiets en in of op een aanhangwagen achter een motorvoertuig of bromfiets.” Daar is maar een uitzondering op: als het vervoer gebeurt in een door de gemeente goedgekeurd evenement, zoals een optocht.

 

Als de huifkar getrokken wordt door een of meer paarden, mogen daarmee personen worden vervoerd. Sommige gemeenten hebben in hun Plaatselijke Verordening regels gesteld voor het gebruik van huifkarren; soms is daar dan een gemeentelijke vergunning of ontheffing voor nodig en worden ook eisen gesteld aan de bestuurder (vaardigheid) en huifkar (bewijs van deugdelijkheid).

 

De huifkarvervoerder kan aansprakelijk gesteld worden bij ongelukken met de passagiers. De verzekeringsmaatschappij kan extra eisen stellen, bijvoorbeeld met betrekking tot de veiligheid van het voertuig (constructie, afsluitbare ingang, relingen e.d.). Deze kunnen per maatschappij verschillen.

 

Meer mogelijk bij economische noodzaak?

Vraag: Moet de gemeente niet meewerken aan nieuwbouw als ik voor de nevenactiviteit de economische noodzaak aantoon?

 

Antwoord:

Op grond van jurisprudentie wordt een bedrijfsmatige activiteit ruimte geboden voor enige uitbreiding van een gebouw om de continuïteit van het bedrijf te behouden. Over het algemeen betreft het een uitbreiding van 10% van de reeds aanwezige bebouwing. Maar het is geen ‘recht’.

 

Indien een nevenactiviteit in het bestemmingsplan is gedefinieerd als een ondersteunende en kleinschalige activiteit bij en voor een hoofdfunctie, is geen sprake van een zelfstandige bedrijfsmatige activiteit. Voor deze activiteit is er geen economische noodzaak voor uitbreiding. De verhouding van ruimtegebruik van de hoofdfunctie en nevenactiviteiten is van tevoren afgewogen. Op deze wijze kan de hoofdfunctie behouden blijven oftewel voldaan worden aan de bestemming. De wens tot uitbreiding kan slechts binnen deze marge uitgebreid worden. In de bouwregels is dan het maximale geregeld. Het economische aspect is daarbij helemaal niet relevant.

 

Eis ondernemersplan terecht?

Vraag: Mag de gemeente een exploitatieopzet of ondernemersplan vereisen van het gehele agrarische bedrijf bij het starten van een nevenactiviteit?

 

Antwoord:

De gemeente moet toetsen of het gebruik van grond en gebouwen overeenkomt met het bestemmingsplan. Vaak is de bestemming “agrarisch bedrijf”, soms ook “volwaardig agrarisch bedrijf”. Om te kunnen beoordelen of daarvan sprake is zijn kengetallen zoals voor de agrarische omvang, voldoende. Een boekhoudkundige onderbouwing is niet nodig, wel dus een bedrijfsmatige onderbouwing. Ook een nevenactiviteit moet beoordeeld worden op de criteria van het bestemmingsplan waarbij het gaat om de ruimtelijke effecten zoals m2. De economische betekenis of verhouding van de economische omvang van de neventak tot het agrarische bedrijf is niet relevant als het bestemmingsplan een nevenactiviteit formuleert als toegestaan bij een (volwaardig) agrarisch bedrijf. Er wordt dan immers van uitgegaan dat de hoofdfunctie niet wijzigt.

 

Vaststellen hoofdfunctie bestemmingsplan

Vraag: De gemeente vraagt naar mijn inkomsten van de nevenactiviteit om, zo zegt de gemeente, de bestemming te kunnen vaststellen. Wat bepaalt mijn bestemming? Hoe zit dat?

 

Antwoord:

In elk bestemmingsplan is beoogde gebruik van grond en gebouwen opgenomen in de begripsbepalingen en bestemmingsomschrijving. In de begripsbepalingen wordt over het algemeen het agrarisch bedrijf gedefinieerd, waarbij soorten agrarische bedrijven worden onderscheiden.

 

Vervolgens wordt in de bestemmingsomschrijving nader aangegeven wat er gebouwd mag worden en waarvoor de gronden gebruikt mogen worden. Over het algemeen wordt gekozen ‘agrarisch bedrijf’. Dit betekent dat de gronden alleen voor het agrarisch bedrijf mogen worden gebruikt. Dit kan een te eng begrip zijn. Gedacht kan worden aan de agrarische bedrijfsuitoefening of nog ruimer agrarisch gebruik. De gewenste landbouw moet goed gedefinieerd worden in relatie tot de effecten op die locatie.

 

De kern is dat de hoofdfunctie een ruimtelijk meest bepalende functie is, zowel in relatie tot de locatie zelf als tot de omgeving. Dat op de locatie een andere activiteit is die meer opbrengt aan inkomen, is slechts relevant als dit ruimtelijk meer bepalend wordt dan de hoofdfunctie (bijvoorbeeld door groot parkeerterrein).

 

Is de hoogte van de inkomsten van de nevenactiviteit van belang? Het is van belang dat de hoofdfunctie volwaardig dan wel continueerbaar is. Hierbij wordt voldaan aan de bestemming. Van belang is de ruimtelijke impact van een activiteit op de omgeving. De inkomensvraag is niet relevant. Helaas menen veel gemeenten dat dit wel relevant is want er is het kopje ‘economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid’ waar elk plan aan wordt getoetst. Is een niet rendabele nevenactiviteit dan opeens niet toegestaan? Bij welk toegerekend uurloon? In een overtollig gebouw? Kortom, eventuele cijfers voegen niets toe: de hoofdfunctie is de drager.

 

Eerste hulp door bhv’er of 112 bellen

Vraag: Als een klant in mijn zaak iets overkomt, moet ik eerste hulp bieden. Waarom kan ik niet gewoon 112 bellen?

 

Antwoord:

Voor elk bedrijf moet minimaal 1 bedrijfshulpverlener (bhv’er) beschikbaar zijn. Deze bhv’er moet binnen 3 minuten ter plaatse kunnen zijn bij een calamiteit. Als u minder dan 15 werknemers in dienst hebt of minder dan 50 bezoekers ontvangt, mag u zelf optreden als bhv’er. U moet in ieder geval schriftelijk kunnen aantonen hoe de bedrijfshulpverlening binnen uw bedrijf is geregeld. Voor kleine bedrijven kan dat een eenvoudig A4’tje zijn. Bij een groter bedrijf worden meer eisen gesteld aan de organisatie van de bedrijfshulpverlening. Natuurlijk mag u daarnaast 112 bellen, als u maar niet vergeet om de bhv’er in te schakelen.

 

Veilige luchtkussens toch afgekeurd

Vraag: Ik mag bepaalde luchtkussens niet verhuren van de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (VWA). De kussens zijn in Nederland gekocht en hebben een CE-markering. Volgens de NVWA mag ik de kussens wel in mijn eigen tuin plaatsen, maar niet in de tuin van een huurder. Dat begrijp ik niet.

 

Antwoord:

De CE-markering geeft aan dat het product voldoet aan de minimumeisen die door de EU zijn opgesteld op het gebied van veiligheid, gezondheid en milieu. De luchtkussens die u beschrijft zijn bestemd voor de particuliere markt. Als u de kussens verhuurt, kunnen ze ook gebruikt worden in een publieke ruimte. Gebruiksvoorwerpen in een publieke ruimte worden intensiever gebruikt en moeten daarom aan extra strenge veiligheidseisen voldoen, waaronder het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen. Een CE-markering alleen is niet voldoende.

 

Veiligheidsinstructies wel of niet schriftelijk vastleggen

Vraag: Ik heb 9 mensen in dienst. We spreken elkaar dagelijks bij de koffie, waarbij we informeel dingen afspreken. Daarbij geef ik mondelinge instructies over bijvoorbeeld het gebruik van machines. Omdat ik hier geen verslag van maak, geldt dit niet als veiligheidsinstructie volgens de Risicoinventarisatie- en evaluatie (RI&E). Ben ik verplicht om een soort bedrijfswerkplan op te stellen?

 

Antwoord:

U bent niet verplicht om instructies op papier te zetten. U bent wel verplicht een RI&E te hebben en die instructies te geven. De wijze waarop u instructies geeft, is niet wettelijk vastgelegd. U kunt dit op verschillende manieren doen, bijvoorbeeld schriftelijk, mondeling, via intranet. U moet wel aannemelijk kunnen maken dat u instructies hebt gegeven. Instructies geven is maatwerk en wordt toegespitst op de aard, grootte en situatie van uw bedrijf. Uw brancheorganisatie kan u ondersteunen bij het opstellen van een RI &E.

 

Steeds nieuwe vergunning voor terugkerend evenement

Vraag: Ik organiseer ieder jaar een evenement. Hiervoor moet ik steeds dezelfde vergunningen aanvragen bij de gemeente. Dit is een ergerlijke administratieve last.

 

Antwoord:

Wanneer ieder jaar exact hetzelfde evenement plaatsvindt, kan uw gemeente een meldingsplicht invoeren. Dan hoeft u zich alleen te melden en geen vergunning aan te vragen voor het evenement. Dit kan op grond van een eerder verleende evenementenvergunning. In de Algemene Plaatselijke Verordening is de meldingsplicht uitgewerkt. Uw gemeente moet daarbij het risico overwegen dat u wijzigingen niet doorgeeft. Als gevolg van deze werkwijze is wel meer handhaving nodig. Als u tijdens het evenement alcoholhoudende drank verkoopt, moet u ieder jaar een aparte ontheffing van de burgemeester aanvragen.

 

Verklaring Sociale Hygiëne voor vennoten         

Vraag: De Drank- en Horecawet eist bij een vennootschap onder firma (vof) dat alle vennoten een verklaring Sociale Hygiëne hebben. Maar sommige vennoten werken niet in de zaak.

 

Antwoord:

Een vof is geen rechtspersoon maar een samenwerkingsvorm waarin meerdere partners samen een bedrijf voeren. Bij een vof gelden de eisen voor alle vennoten, dus ook voor hen die niet in de zaak werken.

 

Kenteken voor wegtreintje op openbare weg     

Vraag: Ik wil bezoekers van mijn recreatieboerderij vervoeren met een ‘wegtreintje’. Volgens de Wegenverkeerswet valt het treintje onder het gemotoriseerd langzaam vervoer. Daarom moet een kenteken aanwezig zijn als ik op de openbare weg rijd. Volgens de Wet Personenvervoer is dat niet nodig.

 

Antwoord:

U mag geen personen vervoeren in of op een aanhangwagen achter een motorvoertuig. De wegbeheerder kan onder bepaalde voorwaarden ontheffing verlenen. Hierbij wordt rekening gehouden met de gebruikelijke gedoogpraktijk en het type weg waar u overheen rijdt. U kunt de ontheffing aanvragen bij de overheidsinstanties die eigenaar zijn van de wegen. Bij de gemeente kunt u nagaan wie de beheerder is van een bepaalde weg. Het klopt niet dat de Wet personenvervoer regelt dat er geen kenteken nodig is voor een ‘wegtreintje’.

 

SENA stuurt rekening voor appartementen en bungalows

Vraag: Ons recreatiebedrijf verhuurt appartementen en bungalows. We hebben geen restaurant, receptie of winkel. Van SENA hebben wij een rekening gekregen voor 3 jaar. Op de rekening staat niet waarvoor wij moeten betalen. SENA vindt de appartementen en bungalows openbare ruimtes. We krijgen nu ook een incassobedrijf op ons dak. Dit vinden wij niet terecht.

 

Antwoord:

SENA incasseert jaarlijks een vergoeding bij alle gebruikers van muziek. U moet aan SENA een vergoeding betalen als u muziek in het openbaar ten gehore brengt. Openbaar is bijvoorbeeld in winkels, kantoren, horeca of op radio of televisie. Na overleg is vastgesteld dat er in uw geval geen sprake is van openbaarmaking. U krijgt uw geld teruggestort.

 

Wel drank in minibar, niet in automaat

Vraag: Waarom mag ik wel drank verkopen in een minibar, maar niet via een automaat op de gang?

 

Antwoord:

De overheid is tegen automaten met drank op de gang, omdat leeftijdscontrole dan niet mogelijk is. U mag alleen een minibar of drankenautomaat in een hotelkamer plaatsen als u over een drank- en horecawetvergunning beschikt. Daarnaast moet degene die de hotelkamer gebruikt minimaal 18 jaar zijn. Als er alleen zwak-alcoholhoudende drank in de minibar staat, is de minimale leeftijd 16 jaar.

 

Beperkte hoeveelheid consumpties op voorraad

Vraag: Waarom mag ik als evenementenondernemer maar 12 consumpties als werkvoorraad hebben? In een pauze op een evenement is in korte tijd veel meer voorraad nodig.

 

Antwoord:

De Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) beveelt aan dat onder normale omstandigheden slechts een beperkte hoeveelheid producten in voorraad gehouden wordt. Dit is om de veiligheid van de producten te waarborgen en de mogelijke voedselveiligheidsrisico’s te beperken. Als sprake is van zogenaamde consumptiepieken, is het mogelijk een grotere voorraad aan te leggen. Zo kunt u in het piekmoment voldoen aan de vraag van de consumenten. U kunt de voorraad uitbreiden tot een hoeveelheid waarvan u, op basis van ervaring, inschat dat die tijdens het piekmoment verkocht wordt. Bij bederfelijke levensmiddelen moet de duur van het piekmoment zo kort mogelijk zijn.

 

Koelingsregels op braderien tegenstrijdig

Vraag: Ik mag producten met banketbakkersroom niet ongekoeld verkopen op een braderie. Als ik nog bezig ben met de bereiding, mag ik ze wel direct aan de klant geven. Dit geldt ook als de producten net in de koeling staan en de temperatuur nog aan het teruglopen is. Verkoop vanaf een koeltoonbankje is eveneens toegestaan. Ik vind de koelingsregels tegenstrijdig, want juist op braderieën is de omzetsnelheid van het product hoog.

 

Antwoord:

U moet bederfelijke waren gekoeld (onder 7° C) bewaren. Hiermee beperkt u de groei van bacteriën en is de kans op bederf minimaal. Als u zich niet aan de voorschriften houdt, kan dat leiden tot een voedselinfectie of voedselvergiftiging bij uw klanten. De consument neemt het product namelijk mee naar huis en onderweg kan de temperatuur verder oplopen. Uw brancheorganisatie kan u meer informatie geven over de 7°C-regels en over de ontheffingsregeling van twee uur voor restaurants en kantines. U kunt de regels ook zelf nalezen in de hygiënecode en het warenwetbesluit van uw branche.

 

Stroeve of gladde vloer in keuken

Vraag: De arbodienst wil dat mijn keukenvloer stroef is om uitglijden te voorkomen. Volgens de Hygiënecode horeca moeten vloeren eenvoudig schoon te houden zijn. Daarvoor moet een vloer glad zijn.

 

Antwoord:

Er zijn veel stroeve vloermaterialen op de markt die u goed schoon kunt houden. Bestaande gladde vloeren kunt u met een coating bewerken, zodat ze stroef aanvoelen als ze nat zijn.

 

Kleine speeltuin moet aan dezelfde regels voldoen als pretpark

Vraag: Ik heb een recreatieboerderij met terras. Ik kreeg een omgevingsvergunning voor de bouwwerken van ons een speeltuintje. Na een bezoek van de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA) moest ik het speeltuintje verwijderen omdat ik blijkbaar niet aan de eisen voldeed. De wet stelt dezelfde eisen aan de veiligheid van kleine speeltuinen als grote pretparken. De kosten voor een speeltuin die voldoet aan de wetgeving zijn voor mij erg hoog. Het verdwijnen van de speeltuin leidt tot omzetverlies. De gemeente heeft de veiligheid toch al goedgekeurd door de bouwvergunning te verlenen?

 

Antwoord:

De gemeente heeft expertise om de bestemming na te gaan en een vergunning te geven voor bouwwerken. De expertise om de veiligheid van uw speeltuin te beoordelen ligt bij de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit, die ook alle speeltoestellen die u inkoopt, op veiligheid keurt. De omvang van uw speeltuin is in dit verband niet belangrijk. Kleine speeltuinen moeten even veilig zijn als grote. Daarom moeten kleine speeltuinen, net als grote, voldoen aan het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen: U moet dus werken met gekeurde speeltoestellen, u houdt een onderhoudslogboek bij en u repareert meteen wat kapot is.

 

Nooddeur open of op slot

Vraag: Ik moet van de brandweer de grendels verwijderen van mijn vluchtdeuren. Alleen een slot met een klink die van binnenuit zonder sleutel open kan, mag blijven zitten. De politie wil juist dat ik zo veel mogelijk preventieve maatregelen neem om diefstal tegen te gaan.

 

Antwoord:

Bij een brand moeten de sluitingen van uw deuren snel opengaan. Hier zijn politie en brandweer het over eens. Een nooddeur mag wel op slot, maar moet in geval van nood in één handeling open kunnen. Er zijn verschillende typen sluitwerken (paniekbeslag) op de markt, die bij gedrang automatisch opengaan. Dit is vooral belangrijk als er meer dan 100 mensen bij een brand door één deur moeten vluchten. U mag daarom geen sluitwerk gebruiken dat alleen geopend kan worden door een sleutel in de vluchtrichting. Een extra slot op een deur is toegestaan als er geen mensen aanwezig zijn. In plaats van een extra slot kunt u ook een elektromagnetische vergrendeling (houdmagneet) aanbrengen die u koppelt aan het inbraakalarm. Bij het inschakelen van het inbraakalarm wordt de houdmagneet geactiveerd die de deur gesloten houdt.

 

Volgende pagina >>>